Home

Hoge Raad, 15-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:61, 20/04108, 20/04109

Hoge Raad, 15-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:61, 20/04108, 20/04109

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
15 januari 2021
Datum publicatie
15 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:61
Zaaknummer
20/04108

Inhoudsindicatie

HR stelt de verzoeken tot wraking buiten behandeling.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

VIERDE KAMER

Nummers 20/04108 en 20/04109

Datum 15 januari 2021

BESLISSING

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: verzoekster)

betreffende de door verzoekster ingediende verzoeken tot wraking van de hierna te noemen leden van de Hoge Raad.

1 De procedure

1.1

Verzoekster heeft beroep in cassatie ingesteld in twee zaken die bij de belastingkamer van de Hoge Raad zijn ingeschreven onder de nummers 19/01921 en 19/01924. In twee brieven van 6 februari 2020 is aan verzoekster meegedeeld dat op 14 februari 2020 ter terechtzitting de beslissing in de hiervoor genoemde zaken in het openbaar zal worden uitgesproken en dat beide arresten zullen worden gewezen door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.

1.2

Bij op 13 februari 2020 ter griffie van de Hoge Raad ingekomen brieven heeft verzoekster in de hiervoor in 1.1 genoemde zaken de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 genoemde raadsheren (hierna ook: de eerste wrakingsverzoeken). Deze wrakingsverzoeken zijn bij de Hoge Raad ingeschreven onder de nummers 20/00518 en 20/00519, en ter openbare zitting van 14 september 2020 behandeld. Bij in het openbaar uitgesproken beslissing van 20 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1861, heeft de Hoge Raad de verzoeken tot wraking afgewezen.

1.3

In twee brieven van 3 december 2020 is aan verzoekster meegedeeld dat op 11 december 2020 ter terechtzitting de beslissingen in de belastingzaken met de nummers 19/01921 en 19/01924 in het openbaar zullen worden uitgesproken en dat beide arresten zullen worden gewezen door de raadsheren R.J. Koopman, P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout.

1.4

Bij op 11 december 2020 ter griffie per fax ingekomen brief heeft verzoekster in de hiervoor in 1.1 en 1.3 genoemde zaken nogmaals de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 en 1.3 genoemde raadsheren. Zij heeft aan deze wrakingsverzoeken het volgende ten grondslag gelegd.

(a) Verzoekster stelt dat zij de aankondigingen van 3 december 2020 dat in de belastingzaken uitspraak zal worden gedaan, heeft ontvangen voordat zij kennis had genomen van de beslissing op de eerste wrakingsverzoeken, omdat die beslissing pas op 7 december 2020 aan haar is toegezonden. Dit is volgens verzoekster in strijd met de regels die gelden voor de wrakingsprocedure. De beslissing om in de belastingzaken uitspraak te gaan doen, had in ieder geval tot na 7 december 2020 moeten wachten. De zetel in de belastingzaken had hierop moeten toezien, aldus verzoekster.

(b) Voorts heeft verzoekster aangevoerd dat de beslissing tot afwijzing van de eerste wrakingsverzoeken niet ingaat op de door haar aangevoerde gronden en omstandigheden en niet overeenstemt met wat tijdens de zitting op 14 september 2020 is aangevoerd en besproken.

(c) Verzoekster heeft tevens bezwaren naar voren gebracht over de rol en het gedrag van de griffier van de wrakingskamer.

(d) Ten slotte heeft verzoekster aangevoerd dat zij nog geen proces-verbaal van de zitting van 14 september 2020 heeft ontvangen en dat zij zich het recht voorbehoudt om na ontvangst van het proces-verbaal haar wrakingsverzoek aan te vullen. De gang van zaken na de zitting van 14 september 2020 doet twijfel ontstaan of de leden van de zetel in de belastingzaken wel onbevooroordeeld zijn, aldus verzoekster.

1.5

De nieuwe wrakingsverzoeken zijn bij de Hoge Raad ingeschreven onder de nummers 20/04108 en 20/04109. De drie raadsheren waartegen de wrakingsverzoeken zijn gericht, hebben wederom aan de wrakingskamer meegedeeld dat zij niet in de wraking berusten en dat zij afzien van de mogelijkheid te worden gehoord. De raadsheer Van Kalmthout heeft daarbij te kennen gegeven dat hij per 1 januari 2021 zal defungeren en niet meer betrokken zal zijn bij de behandeling van de onderhavige zaken.

1.6

Bij op 21 december 2020 ter griffie per fax ingekomen brief heeft verzoekster aanmerkingen gemaakt op het door haar inmiddels ontvangen proces-verbaal van de zitting van 14 september 2020. Zij stelt, onder vermelding van enkele voorbeelden, dat het proces-verbaal niet een volledig en juist verslag bevat van hetgeen op die zitting is besproken. Zij verzoekt het proces-verbaal te verbeteren alvorens verdere stappen te zetten in verband met de wrakingsprocedure.

2 Beoordeling

2.1

Ingevolge artikel 8:15 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

2.2

Ingevolge artikel 8:16 lid 2 Awb moet een wrakingsverzoek worden gemotiveerd. Dit houdt in dat het verzoek de feiten of omstandigheden dient te vermelden waardoor volgens de verzoeker de rechterlijke onpartijdigheid van de behandelende rechter(s) schade zou kunnen lijden. Een verzoek dat niet voldoet aan deze motiveringseis, kan niet worden aangemerkt als een wrakingsverzoek in de zin van artikel 8:15 Awb.

2.3

Met betrekking tot de hiervoor in 1.4 onder (a) en (d) weergegeven grondslag voor het wrakingsverzoek overweegt de Hoge Raad als volgt.

Na een verzoek tot wraking wordt de behandeling van de zaak geschorst (vgl. artikel 8:16 lid 5 Awb). Deze schorsing duurt voort totdat op het wrakingsverzoek is beslist (vgl. HR 31 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:155, rechtsoverweging 3.2).

Vast staat dat op de eerste wrakingsverzoeken van verzoekster is beslist op 20 november 2020. Daarmee kwam op die datum een einde aan de schorsing van de belastingzaken 19/01921 en 19/01924. Nu de wrakingsverzoeken ongegrond waren bevonden, stond het de zetel in die belastingzaken dan ook vrij om de behandeling van deze zaken voort te zetten en te laten aankondigen dat op 11 december 2020 uitspraak zou worden gedaan.

Dat verzoekster stelt dat de beslissing van de wrakingskamer pas op 7 december 2020 aan haar is toegezonden (en het proces-verbaal van de zitting van 14 september 2020 nog later), doet aan het voorgaande niet af. Nog daargelaten dat uit de administratie van de Hoge Raad blijkt dat die beslissing reeds op 20 november 2020 aan verzoekster (aangetekend) is verstuurd, is het, anders dan verzoekster stelt, niet de verantwoordelijkheid van de raadsheren die de belastingzaken van verzoekster behandelen om te zorgen dat zij de wrakingsbeslissing en het proces-verbaal van de wrakingzitting krijgt toegestuurd of om daarop controle uit te oefenen; zij dienen zich juist te onthouden van iedere bemoeienis met de wrakingsprocedure.

Het voorgaande brengt mee dat de drie raadsheren die de belastingzaken 19/01921 en 19/01924 behandelen, geen bemoeienis hebben gehad met de gestelde gang van zaken in de wrakingsprocedure na de zitting van 14 september 2020. Een en ander kan dan ook geen grond zijn om te twijfelen aan hun onpartijdigheid.

2.4

Ook de door verzoekster naar voren gebrachte kritiek op de inhoud van de wrakingsbeslissing en op de rol van de griffier (zie hiervoor in 1.4 onder (b) en (c)) en haar aanmerkingen op de inhoud van het proces-verbaal van de wrakingszitting (zie hiervoor in 1.6) hebben geen betrekking op de drie raadsheren die de belastingzaken 19/01921 en 19/01924 behandelen. Een en ander kan derhalve evenmin grond zijn om te twijfelen aan hun onpartijdigheid.

2.5

De onderhavige wrakingsverzoeken kunnen, gelet op het voorgaande, in redelijkheid niet anders worden verstaan dan als de aanwending van de bevoegdheid tot wraking voor een ander doel dan waarvoor deze is gegeven. Van wrakingsverzoeken als bedoeld in artikel 8:15 Awb is geen sprake (zie hiervoor in 2.2). Als sprake is van een opeenstapeling van wrakingsverzoeken, kan de wrakingskamer, mede ter voorkoming van ongerechtvaardigd oponthoud, in geval van evident misbruik van recht een verzoek tot wraking buiten behandeling laten (vgl. HR 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1868, rechtsoverweging 2.2). Om die reden zal de wrakingskamer de onderhavige verzoeken buiten behandeling laten.

3 Toekomstige verzoeken om wraking

Gelet op de opeenvolging van wrakingsverzoeken en het oneigenlijk gebruikmaken van de mogelijkheid tot wraking zoals door verzoekster is gedaan met het nogmaals indienen van wrakingsverzoeken, op 11 december 2020, is de Hoge Raad van oordeel dat verzoekster de bevoegdheid om wrakingsverzoeken in te dienen, misbruikt. De Hoge Raad zal daarom, op de voet van artikel 8:18 lid 4 Awb, bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoekster in de onderhavige zaken niet in behandeling wordt genomen.

4 Proceskosten

5 Beslissing