Home

Hoge Raad, 23-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:654, 18/01058

Hoge Raad, 23-04-2021, ECLI:NL:HR:2021:654, 18/01058

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
23 april 2021
Datum publicatie
23 april 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:654
Formele relaties
Zaaknummer
18/01058

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 18/01058

Datum 23 april 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z], (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 1 februari 2018, nrs. 16/03415 tot en met 16/03418, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 15/5898 tot en met BRE 15/5901) betreffende ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikkingen inzake dividendbelasting.

1 Geding in cassatie

1.1

Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A.R. van Eijsden en D.S. Smit, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.De Staatssecretaris heeft een conclusie van dupliek ingediend.De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 23 november 2018 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.1Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

1.2

Bij arrest van 30 januari 2020, Köln-Aktienfonds Deka, C-156/17, ECLI:EU:C:2020:51 (hierna: het arrest Deka), heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie voor recht verklaard:

“1) Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich niet verzet tegen een regeling van een lidstaat op grond waarvan aan een niet-ingezeten beleggingsfonds geen teruggaaf wordt verleend van de dividendbelasting die is ingehouden op dividenden die het van in die lidstaat gevestigde lichamen heeft ontvangen omdat dat beleggingsfonds niet aantoont dat zijn aandeelhouders of participanten voldoen aan de in die regeling gestelde voorwaarden, mits nietingezeten beleggingsfondsen de facto niet worden benadeeld door die voorwaarden en de belastingautoriteiten ook van ingezeten beleggingsfondsen verlangen dat zij aantonen aan die voorwaarden te voldoen, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.

2) Artikel 63 VWEU moet aldus worden uitgelegd dat het zich verzet tegen een regeling van een lidstaat volgens welke aan een niet-ingezeten beleggingsfonds geen teruggaaf wordt verleend van de dividendbelasting die het in die lidstaat heeft moeten betalen, op grond van het feit dat dit beleggingsfonds niet voldoet aan de wettelijke voorwaarden voor die teruggaaf doordat het zijn beleggingsresultaat niet jaarlijks uiterlijk in de achtste maand na afloop van het boekjaar volledig uitkeert aan zijn aandeelhouders of participanten, wanneer in zijn vestigingslidstaat het beleggingsresultaat, voor zover niet uitgekeerd, wordt geacht te zijn uitgekeerd of bij de aandeelhouders of participanten van dat fonds in de belastingheffing van die lidstaat wordt betrokken als ware die winst uitgekeerd, en wanneer een dergelijk fonds zich, gelet op het met die voorwaarden beoogde doel, in een situatie bevindt die vergelijkbaar is met die van een ingezeten fonds dat voor teruggaaf van die belasting in aanmerking komt, hetgeen de verwijzende rechter dient na te gaan.”

1.3

Partijen zijn in de gelegenheid gesteld te reageren op het arrest Deka. Zowel belanghebbende, vertegenwoordigd door J.J.E. Hoefnagel en P.A.M. Jonker, als de Staatssecretaris heeft schriftelijk gereageerd.

1.4

Partijen zijn ook in de gelegenheid gesteld te reageren op de naar aanleiding van het arrest Deka genomen aanvullende conclusie van AdvocaatGeneraal P.J. Wattel van 27 mei 2020 in de bij de Hoge Raad met de nummers 16/03954, 17/02428 en 19/01141 geregistreerde procedure.2

2 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing