Hoge Raad, 07-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:703, 20/03360
Hoge Raad, 07-05-2021, ECLI:NL:HR:2021:703, 20/03360
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 mei 2021
- Datum publicatie
- 7 mei 2021
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2021:703
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2020:2648
- Zaaknummer
- 20/03360
Inhoudsindicatie
tweemaal geheven griffierecht; artikel 8:109 Awb.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/03360
Datum 7 mei 2021
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
het DAGELIJKS BESTUUR VAN COCENSUS
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 6 oktober 2020, nrs. 19/01693 en 19/01694, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 18/5315 en HAA 18/5613) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Alkmaar. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.M.C. Niederer, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het dagelijks bestuur van Cocensus, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In het eerste middel wordt betoogd dat het Hof ten onrechte tweemaal € 128 griffierecht voor het hoger beroep heeft geheven, omdat het hoger beroep was gericht tegen één uitspraak van de Rechtbank.
De Rechtbank heeft uitspraak gedaan in één geschrift. Dat geschrift moet worden aangemerkt als één uitspraak als bedoeld in artikel 8:109 Awb, ook al heeft deze uitspraak betrekking op meer dan één (mogelijk) besluit van de heffingsambtenaar. Belanghebbende heeft dus hoger beroep ingesteld tegen één uitspraak van de Rechtbank, zodat hij slechts eenmaal griffierecht verschuldigd was.1 Uit door de Hoge Raad bij het Hof ingewonnen informatie blijkt dat de griffier van het Hof voor het hoger beroep niettemin tweemaal griffierecht heeft geheven en dat belanghebbende de geheven bedragen heeft betaald. Het middel slaagt daarom.
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het griffierecht voor het hoger beroep bedraagt € 128.
3 Proceskosten
Artikel 8:41, lid 1, Awb bepaalt dat van de indiener van het beroepschrift door de griffier een griffierecht wordt geheven. Dit artikellid is ook van toepassing in hoger beroep (artikel 8:108 Awb). De heffing van griffierecht is dus bij uitstek een aangelegenheid tussen degene die (hoger) beroep instelt en (de griffier van) het gerecht waarbij die procedure aanhangig wordt gemaakt. Het is daarom aangewezen dat degene die meent dat door (de griffier van) een gerecht een te hoog griffierecht wordt geheven, dat bij dat gerecht aan de orde stelt.
Uit de stukken kan niet anders worden opgemaakt dan dat belanghebbende het ten onrechte tweemaal heffen van griffierecht niet bij (de griffier van) het Hof, maar voor het eerst in cassatie aan de orde heeft gesteld. Onder deze omstandigheden moet worden geoordeeld dat de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand in cassatie met betrekking tot dat griffierecht geen kosten zijn die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken. De Hoge Raad ziet daarom geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.