Home

Gerechtshof Amsterdam, 06-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2648, 19/01693 & 19/01694

Gerechtshof Amsterdam, 06-10-2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2648, 19/01693 & 19/01694

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
6 oktober 2020
Datum publicatie
21 oktober 2020
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2020:2648
Formele relaties
Zaaknummer
19/01693 & 19/01694

Inhoudsindicatie

Belanghebbende stelt bezwaar in tegen een naheffing parkeerbelasting. In geschil is de wijze van het indienen van bezwaar. Daarbij spelen o.a. de vragen of er sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb en of er sprake is van overschrijding van de bezwaartermijn.

Uitspraak

kenmerken 19/01693 en 19/01694

6 oktober 2020

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,

Gemachtigde: mr. drs. J.M.C. Niederer,

tegen de uitspraak van 20 november 2019 in de zaken met kenmerk HAA 18/5315 en

HAA 18/5613 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar, de heffingsambtenaar.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 21 juli 2017 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 63,70 (€ 2,70 aan parkeerbelasting en € 61 aan kosten in verband met het opleggen van de naheffingsaanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief van 30 december 2017, ontvangen door de heffingsambtenaar op 10 januari 2018, in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op een tegen de naheffingsaanslag gericht bezwaarschrift met datum 26 juli 2017.

1.3.

De heffingsambtenaar heeft belanghebbende bij brief van 16 januari 2018 medegedeeld dat (i) er geen bezwaarschrift is ontvangen, (ii) de ingebrekestelling is aangemerkt als een tegen de naheffingsaanslag gericht pro forma bezwaarschrift, (iii) dit bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de bezwaartermijn, en (iv) er geen sprake kan zijn van een ingebrekestelling nu het bezwaar na 1 januari 2018 is ontvangen.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de brief van 16 januari 2018 beroep ingesteld. In deze beroepsprocedure heeft belanghebbende het bezwaarschrift met datum 26 juli 2017 (zie 1.2) overgelegd, inclusief een ontvangstbevestiging per e-mail van de gemeente Alkmaar (zie 2.3).

1.5.

Bij uitspraak van 19 oktober 2018 heeft de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 16 januari 2018 niet is aan te merken als een uitspraak op bezwaar waartegen beroep kan worden ingesteld (het betreft zaaknummer HAA 18/678; ECLI:NL:RBNHO:2018:8791). Bij uitspraak van 5 september 2019 heeft het Hof het hiertegen ingestelde hoger ongegrond verklaard en de uitspraak van de rechtbank bevestigd (het betreft zaaknummer 18/00661, ECLI:NL:GHAMS:2019:3265). De Hoge Raad heeft het tegen die uitspraak ingestelde beroep in cassatie ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 81 Wet RO (zie HR 18 september 2020, 19/04526, ECLI:NL:HR:2020:1441).

1.6.

Belanghebbende heeft bij brief van 26 oktober 2018 de heffingsambtenaar medegedeeld dat op het bezwaarschrift met datum 26 juli 2017 nog dient te worden beslist.

1.7.

De heffingsambtenaar heeft hierop bij brief van 2 november 2018 belanghebbende verzocht om een afspraak te maken om te worden gehoord. Belanghebbende heeft hierop gereageerd bij e-mail van 15 november 2018 (bevattende een brief van 16 november 2018)

en hierin opgemerkt dat (i) het bezwaarschrift van 26 juli 2017 binnen de bezwaartermijn is verzonden, (ii) de ingebrekestelling bij brief van 30 december 2017 tijdig is verzonden, en (iii) een dwangsom verbeurd moet worden, inclusief de wettelijke rente.

1.8.

De heffingsambtenaar heeft hierop bij brief van 20 november 2018 gereageerd en belanghebbende medegedeeld dat (i) de ingebrekestelling reeds is afgewezen en dat die beslissing door belanghebbende is ontvangen, (ii) eerst in de beroepsprocedure is aangetoond dat er sprake is van een verschoonbaar niet-ontvankelijk bezwaarschrift, en (iii) er geen sprake kan zijn van een dwangsom, wettelijke rente of nogmaals een beslissing hierover.

1.9.

Belanghebbende heeft hiertegen bij faxbericht van 20 november 2018 beroep ingesteld (hierna aangeduid als: beroep I).

1.10.

Bij uitspraak op bezwaar van 23 november 2018 heeft de heffingsambtenaar de als pro forma bezwaarschrift aangemerkte ingebrekestelling, ontvangen op 10 januari 2018 (zie 1.2 en 1.3), niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft ook hiertegen beroep ingesteld (hierna aangeduid als: beroep II).

1.11.

Bij uitspraak van 5 februari 2019 heeft de rechtbank beroep I kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, omdat de brief van 20 november 2018 niet is aan te merken als een besluit waartegen ingevolge artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) bezwaar of beroep openstaat. Belanghebbende heeft hiertegen verzet ingesteld.

1.12.

De rechtbank heeft dit verzet bij uitspraak van 15 mei 2019 gegrond verklaard en daarbij overwogen dat er enige twijfel kan zijn of de zin ‘Van een dwangsom, wettelijke rente of nogmaals een beslissing hierover kan daarom geen sprake zijn’, opgenomen in de brief van 20 november 2018, een besluit inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling is. Het onderzoek in beroep I is door de rechtbank vervolgens voortgezet in de stand waarin het zich bevond voordat de onder 1.11 gemelde uitspraak van de rechtbank werd gedaan.

1.13.

Bij uitspraak van 20 november 2019 heeft de rechtbank beroep I niet-ontvankelijk verklaard (zaaknummer HAA 18/5315), beroep II ongegrond verklaard (zaaknummer HAA 18/5613) en een verzoek tot vergoeding van immateriële schade afgewezen.

1.14.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen (per fax) op 12 december 2019. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.15.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2020. Namens belanghebbende is niemand ter zitting verschenen. Blijkens gegevens van PostNL is de op

30 juni 2020 per aangetekende post verzonden uitnodiging om op de zitting te verschijnen op 1 juli 2020 bezorgd op het adres van zijn gemachtigde ( [adres] ) en is voor ontvangst getekend. Belanghebbende is aldus tijdig en op de juiste wijze uitgenodigd, zodat de zitting doorgang heeft kunnen vinden. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

De rechtbank heeft in haar uitspraak (onder meer) de navolgende feiten vastgesteld (belanghebbende is hierin aangeduid als ‘eiseres’, de heffingsambtenaar als ‘verweerder’):

“1. Op (vrijdag) 21 juli 2017 heeft eiseres haar auto (merk: [merk] ; kleur: [kleur] ; kenteken

[kenteken] ; hierna: de auto) geparkeerd te Alkmaar. Ter plaatse was op genoemde datum en genoemd tijdstip parkeerbelasting verschuldigd. De parkeercontroleur heeft op bovengenoemde datum en bovengenoemd tijdstip geconstateerd dat voor de auto geen parkeerbelasting was betaald. Vervolgens is de naheffingsaanslag opgelegd.

2. Eiseres heeft op 26 juli 2017 een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is verzonden naar post@alkmaar.nl alsmede naar “de Heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar, postbus 53, 1800 BC Alkmaar.

3. Op 31 augustus 2017 heeft verweerder aan eiseres het duplicaat van de naheffingsaanslag toegezonden. In dit duplicaat is onder meer het volgende vermeld:

“4. Bezwaarschrift

Indien u een bezwaarschrift wilt indienen tegen de naheffingsaanslag kunt u (zoals dit op de originele naheffingsaanslag is vermeld) dit bezwaarschrift indienen binnen zes weken na dagtekening van de opgelegde naheffingsaanslag. U kunt het bezwaarschrift schriftelijk indienen bij de gemeente Alkmaar, t.a.v. de Inspecteur Belastingen, postbus 796, 2130 AT Hoofddorp.”

4. Op naheffingsaanslagen parkeerbelasting van de gemeente staat onder meer het volgende vermeld:

“Bezwaren

Bezwaren kunt u uitsluitend schriftelijk indienen bij:

De Inspecteur Belastingen

Postbus 796

2130 AT Hoofddorp ”

5. Bij brief van 30 december 2017, door verweerder ontvangen op 10 januari 2018, heeft eiseres verweerder in gebreke gesteld in verband met het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift gedateerd 26 juli 2017 gericht tegen de naheffingsaanslag. Deze brief is gestuurd naar het adres postbus 53 1800 BC Alkmaar.

(…)

8. Op de website van de gemeente Alkmaar staat onder meer het volgende vermeld

“Gemeentebelastingen Alkmaar

Cocensus verzorgt de uitvoering van de belastingzaken voor Alkmaar. Alle informatie over bijvoorbeeld (…) bezwaar (…) staat op de website van Cocensus.

Belastingen Contact

(…)

(…) Cocensus-gemeente Alkmaar

Parkeerbelastingen Afdeling Gemeentebelastingen

Postbus 796

2130 AT Hoofddorp

(…) vragen of contact? Mail post@alkmaar.nl”

9. Op de website van Cocensus staat onder meer het volgende vermeld:

“Parkeerbelasting

(…)

Bezwaar

Bent u het niet eens met de aanslag? Dan kunt u hiertegen bezwaar maken.

(…)

Hoe kunt u bezwaar indienen?

(…) Helaas is het op dit moment nog niet mogelijk om digitaal bezwaar te maken tegen naheffingsaanslagen parkeerbelasting.

(…)

Reactieformulier

U kunt ook bezwaar maken door gebruik te maken van het bij het aanslagbiljet reactieformulier. Dit formulier stuurt u ingevuld en ondertekend naar:

-de inspecteur Belastingen

-Postbus 796

-2130 AT Hoofddorp

Brief

U kunt per brief bezwaar maken. (…) Voor de administratieve verwerking vragen wij het reactieformulier ook mee te sturen naar:

-de inspecteur Belastingen

-Postbus 796

-2130 AT Hoofddorp”

10. Bij fax-bericht van 24 mei 2018 heeft eiseres een ontvangstbevestiging overgelegd van haar op 26 juli 2017 naar post@alkmaar.nl toegezonden bezwaarschrift.

11. Bij brief van 26 oktober 2018 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat op het bezwaarschrift gericht tegen de naheffingsaanslag nog moet worden beslist. Eiseres heeft deze brief verzonden naar “Heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar,

postbus 797 2130 AT Hoofddorp” alsmede naar het emailadres info@concensus.nl.

12. Bij per aangetekende post verzonden brief van 2 november 2018 heeft verweerder eiseres verzocht uiterlijk binnen twee weken een afspraak te maken om naar aanleiding van haar bezwaarschrift gedateerd 26 juli 2017 te worden gehoord. Eiseres heeft hierop bij brief van 16 november 2018 een reactie gegeven, welke zij heeft gestuurd naar de “Heffingsambtenaar van de gemeente Alkmaar, postbus 797 2130 AT Hoofddorp” alsmede naar het emailadres info@cocensus.nl. Bij email-bericht van 21 november 2018 heeft eiseres verweerder medegedeeld dat zij niet wenst te worden gehoord. Eiseres heeft dit email-bericht verzonden naar info@cocensus.nl.

(…)”.

2.2.

Nu voormelde door de rechtbank vastgestelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden, zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hieraan de volgende feiten toe.

2.3.

Tot de gedingstukken behoort een e-mailbericht van mailto:Post@alkmaar.nl <post@alkmaar.nl> gericht aan < [emailadres gemachtigde] > (het kantoor van de gemachtigde van belanghebbende) met datum 26 juli 2017 (zie 1.4), waarin het volgende is opgenomen:

“Geachte heer / mevrouw

Uw e-mail gericht aan de gemeente Alkmaar is in goede orde ontvangen en is doorgezonden naar de behandelende afdeling.

U zult zo spoedig mogelijk een reactie op uw e-mail ontvangen.

Met vriendelijke groet

Burgemeester en wethouders van Alkmaar

Dit is een automatisch gegenereerd bericht, reacties op dit bericht worden niet gelezen en direct verwijderd.”

2.4.

De brief van de heffingsambtenaar van 16 januari 2018 (zie 1.3) heeft als onderwerp ‘naheffingsaanslag [nummer] ’ en luidt - voor zover relevant - als volgt:

“Geachte heer Niederer,

De gemeente stuurde uw op 30 december 2017 gedagtekende ingebrekestelling betreffende naheffingsaanslag [nummer] door aan de GR Consensus.

Zij meldde desgevraagd dat zij hun hele systeem op alle zoektermen hebben doorzocht maar het door u genoemde bezwaarschrift niet hebben kunnen vinden. Aangezien de GR Cocensus de heffende en verantwoordelijke instantie is in deze hebben zij daarom de ingebrekestelling doorgezonden aan de GR Consensus.

Aangezien ook door de GR Cocensus het door u genoemde bezwaar niet is ontvangen, verzoek ik u een kopie hiervan aan de GR Cocensus te sturen. Het adres vindt u boven in deze brief.

De door de gemeente Alkmaar doorgezonden ingebrekestelling is geregistreerd als pro-forma bezwaar. Omdat het een aanslag betreft van 21 juli 2017 en het bezwaarschift na 1 januari 2018 is/wordt ontvangen, is dit bezwaarschrift overigens kennelijk niet-ontvankelijk.

Verder kan er van een ingebrekestelling geen sprake zijn, nu uw bezwaar na 1 januari 2018 wordt ontvangen.

Conform beleid worden echter onder andere ook kennelijk niet-ontvankelijke bezwaren ambtshalve getoetst. Ik verzoek u dan ook, binnen vier weken na dagtekening van deze brief, in of bij de kopie van het bezwaar, dit bezwaar te motiveren en aan te geven welke tijdstippen u wilt bellen teneinde gehoord te worden.

Dit nu het een kennelijk niet-ontvankelijk bezwaar betreft en er daarom geen verplichting tot horen bestaat. Indien ik binnen bovengenoemde termijn van vier weken na dagtekening van deze brief niets ontvangen heb, dan zal ik uitspraak doen op basis van de mij thans bekende gegevens.

Hoogachtend.

De Inspecteur Belastingen,

namens deze,

(Hof: handtekening)

de Afdelingsmanager”

2.5.

De brief van belanghebbende van 16 november 2018 (zie 1.7) heeft als onderwerp ‘bezwaarschrift tegen naheffingsaanslag [nummer] , uw kenmerk [kenmerk] ’ en luidt - voor zover relevant - als volgt:

“Geachte heer, mevrouw,

Uw brief van 2 november 2018 ontving ik. (…)

Ten behoeve van het hoorgesprek geef ik u mee dat ik wat betreft data en tijdstippen flexibel ben. Ik zie uw uitnodiging graag tegemoet. Bijvoorbeeld de eerste week van december (…)

Ik hecht er eveneens aan het volgende op te merken. Anders dan u veronderstelt, is het bezwaarschrift op 26 juli 2017, en daarmee binnen de termijn van artikel 6:7 van de Awb, verzonden. Er is eveneens een tijdige ingebrekestelling aan u verzonden. Gelet op het bepaalde van artikel 4:17 van de Awb verbeurt u aan mijn cliënte een dwangsom. U dient de verschuldigdheid alsmede de hoogte daarvan vast te stellen bij de beslissing op het bezwaarschrift. Ook bent u wettelijke rente over dit bedrag verschuldigd, als bedoeld in de artikel 4:97 t/m 4:102 van de Awb. De verschuldigdheid alsmede de hoogte daarvan dient u ook bij beschikking vast te stellen. Ik stel voor dat u dat gelijktijdig met de beslissing op het bezwaar doet, zodat een beroepsprocedure kan worden voorkomen. (…)”

2.6.

De brief van de heffingsambtenaar van 20 november 2018 (zie 1.8) heeft als onderwerp ‘Hoorzitting’ en luidt - voor zover relevant - als volgt:

“Geachte heer Niederer,

In uw email van 15 november 2018 geeft u aan dat u de eerste week van december vooralsnog geen afspraken in uw agenda heeft. U stelt dan voor om de hoorzitting op een dag in die week te plannen.

Ik hoop dat het u uitkomt op maandag 3 december 2018 om 11.00. (…)

Ingebrekestelling

Uw ingebrekestelling is reeds afgewezen, deze beslissing heeft u al ontvangen. Uw bezwaar was niet tijdig. Pas gedurende de beroepsprocedure in 2018 heeft u aangetoond een verschoonbaar niet-ontvankelijk bezwaarschrift te hebben ingediend. Van een dwangsom, wettelijke rente of nogmaals een beslissing hierover kan daarom geen sprake zijn.

Ik hoop u hiermee voldoende geïnformeerd te hebben. Ik hoor graag van u of de tijd en de datum van de hoorzitting akkoord zijn.

Hoogachtend.

De Inspecteur Belastingen,

namens deze,

(Hof: handtekening)

de Afdelingsmanager”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat:

-

i) de brief van de heffingsambtenaar van 20 november 2018 (zie 1.8) niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) en dat beroep I derhalve terecht niet-ontvankelijk is verklaard (hoger beroep met zaaknummer 19/01693), en

-

ii) het tegen de naheffingsaanslag indiende bezwaarschrift niet-ontvankelijk is wegens overschrijding van de bezwaartermijn en beroep II derhalve terecht ongegrond is verklaard (hoger beroep met zaaknummer 19/01694).

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 Kosten

7 Beslissing