Home

Hoge Raad, 22-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:86, 20/01596

Hoge Raad, 22-01-2021, ECLI:NL:HR:2021:86, 20/01596

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 januari 2021
Datum publicatie
22 januari 2021
ECLI
ECLI:NL:HR:2021:86
Formele relaties
Zaaknummer
20/01596

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 20/01596

Datum 22 januari 2021

ARREST

in de zaak van

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 28 april 2020, nr. 19/01302, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2014 opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1 Het eerste geding in cassatie

Bij arrest van de Hoge Raad 24 mei 2019, nr. 18/02897, ECLI:NL:HR:2019:786, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag (nr. BK-17/00791), met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof Amsterdam (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.

2 Het tweede geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.

De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

3 Beoordeling van de middelen

De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

4 Proceskosten

5 Beslissing