Home

Hoge Raad, 04-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:129, 19/05156

Hoge Raad, 04-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:129, 19/05156

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
4 februari 2022
Datum publicatie
4 februari 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:129
Formele relaties
Zaaknummer
19/05156

Inhoudsindicatie

“Procesrecht; art. 3:41 Awb; art. 11, lid 3, AWR; art. 8 Invorderingswet 1990; bekendmaking aanslag; niet tijdige ontvangst van aangetekend aan juiste adres verzonden aanslagbiljet niet te wijten aan belastingdienst ondanks eerder retourontvangen postzending”

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 19/05156

Datum 4 februari 2022

ARREST

in de zaak van

[X] , domicilie gekozen hebbend te [Z] (hierna: belanghebbende)

en

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 3 oktober 2019, nr. 15/011531, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. AWB 13/2905 en AWB 13/2909), betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 1998 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.A. Piek, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.

Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht. Hij heeft voorts in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 28 september 2020 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie en ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.2

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen

De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 19/05155, ECLI:NL:HR:2022:45, tussen dezelfde partijen.

3. Beoordeling van de in het voorwaardelijk incidentele beroep voorgestelde middelen

Aangezien het incidentele beroep alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, vervalt het beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb.

4 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

5 Beslissing