Hoge Raad, 21-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1497, 21/04840
Hoge Raad, 21-10-2022, ECLI:NL:HR:2022:1497, 21/04840
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 21 oktober 2022
- Datum publicatie
- 21 oktober 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1497
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2021:1931, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- 21/04840
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/04840
Datum 21 oktober 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 september 2021, nrs. BK-20/00669 en BK-20/006701, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/2764 en SGR 19/2496) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).2
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.