Hoge Raad, 18-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1658, 21/03759
Hoge Raad, 18-11-2022, ECLI:NL:HR:2022:1658, 21/03759
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 18 november 2022
- Datum publicatie
- 18 november 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1658
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:7703
- Zaaknummer
- 21/03759
Inhoudsindicatie
BPM; art. 8:75 Awb; onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit proceskosten bestuursrecht; waarde per punt in beroep en hoger beroep volgens onderdeel B1, lid 2 naar tarief jaar arrest Hoge Raad.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/03759
Datum 18 november 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 augustus 2021, nrs. 19/01418 en 19/014191, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 18/3868 en AWB 18/3869), betreffende door belanghebbende op aangifte voldane bedragen aan belasting van personenauto's en motorrijwielen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.F.M.J. Verhoeven, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbende heeft op 2 november 2017 op aangifte een bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: bpm) voldaan ter zake van de registratie van een auto (hierna: auto 1) en van een andere auto (auto 2). De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het tegen de voldoening ter zake van de registratie van auto 1 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het tegen die uitspraak van de Inspecteur ingestelde beroep bij uitspraak van 1 oktober 2019 ongegrond verklaard.
Het Hof heeft het hoger beroep op 10 augustus 2021 gegrond verklaard voor zover het betrekking heeft op het voor auto 1 voldane bedrag aan bpm. Het heeft de uitspraak van de Rechtbank in zoverre vernietigd evenals de uitspraak van de Inspecteur betreffende auto 1, en heeft de verschuldigde bpm ter zake van de registratie van auto 1 vastgesteld op een lager bedrag.Vanwege de gegrondverklaring van het hoger beroep en de vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank heeft het Hof de Inspecteur op de voet van artikel 8:75 Awb veroordeeld in de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand die belanghebbende heeft gemaakt voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep.
Het Hof heeft de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep en het hoger beroep op de voet van artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (tekst van 1 juli 2021 tot 1 januari 2022; hierna: het Besluit) vastgesteld overeenkomstig de bij het Besluit behorende bijlage. Het Hof is uitgegaan van de in punt 1 van onderdeel B1 van de bijlage opgenomen waarde per punt zoals die met ingang van 1 juli 2021 geldt voor procedures die besluiten betreffen die zijn genomen op grond van hoofdstuk III van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorijwielen 1992.
Middel V richt zich tegen de hiervoor in 2.2.2 weergegeven oordelen van het Hof met onder meer het betoog dat er geen rechtvaardiging bestaat voor het in onderdeel B1 van de bijlage gemaakte verschil in behandeling en dat het discriminatieverbod meebrengt dat de in punt 2 van dat onderdeel B1 vermelde waarde per punt wordt toegepast.
Het middel slaagt in zoverre op de gronden die zijn vermeld in rechtsoverwegingen 5.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752.
De Hoge Raad heeft ook de overige klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3.2 is overwogen, kan de uitspraak van het Hof niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen.
De Inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende voor het beroep en het hoger beroep, bestaande uit kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad gaat daarbij uit van het door het Hof vastgestelde aantal punten per proceshandeling en wegingsfactor 1 vanwege het gewicht van de zaak, berekend naar de waarde per punt zoals deze ten tijde van het wijzen van dit arrest geldt, dat wil zeggen naar een waarde per punt van € 759.2
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Bij de berekening van de vergoeding voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand gaat de Hoge Raad uit van de waarde per punt die is neergelegd in punt 2 van onderdeel B1 van de bijlage bij het Besluit (tekst vanaf 1 januari 2022).