Hoge Raad, 11-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:172, 21/00041
Hoge Raad, 11-02-2022, ECLI:NL:HR:2022:172, 21/00041
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 11 februari 2022
- Datum publicatie
- 11 februari 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:172
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:2752
- Zaaknummer
- 21/00041
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/00041
Datum 11 februari 2022
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 december 2020, nrs. BK-19/00493 tot en met BK-19/004961, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 18/4362, SGR 18/4363, SGR 18/4364 en SGR 18/4365) betreffende de aan belanghebbende over de jaren 2011 en 2012 opgelegde navorderingsaanslagen in de vennootschapsbelasting, de voor de jaren 2013 en 2014 opgelegde aanslagen in de vennootschapsbelasting en de daarbij opgelegde beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F. Jagersma, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de middelen over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze middelen niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze middelen is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Griffierecht
Belanghebbende klaagt erover dat de griffier van de Hoge Raad van haar een te hoog bedrag aan griffierecht heeft geheven. De zaken met nummers 21/00039, 21/00040 en 21/00041 betreffen volgens belanghebbende samenhangende besluiten in de zin van artikel 8:41, lid 3, Awb. Daarom heeft de griffier volgens belanghebbende ten onrechte voor elke zaak afzonderlijk griffierecht geheven en moeten de door belanghebbende onder protest te veel betaalde bedragen worden gerestitueerd.
Dit betoog moet worden verworpen. De belastingaanslagen die in deze drie zaken aan de orde zijn, staan met betrekking tot de relevante feiten en omstandigheden niet in een zodanig nauw verband tot elkaar dat kan worden gezegd dat die belastingaanslagen samenhangende besluiten zijn in de zin van de hiervoor genoemde wetsbepaling.
Belanghebbende betoogt verder dat de griffier van de Hoge Raad haar beroep op betalingsonmacht had moeten toewijzen en dat hij ten onrechte de heffing van het griffierecht heeft voortgezet. Het griffierecht dat de gemachtigde van belanghebbende voor haar heeft betaald, moet daarom volgens belanghebbende worden gerestitueerd.
Dit betoog faalt reeds omdat belanghebbende, na daartoe in de gelegenheid te zijn gesteld, niet heeft aangetoond dat zijzelf en de rechtstreeks bij haar betrokken natuurlijke personen niet in staat zijn het griffierecht te voldoen.
Gelet op dit een en ander ziet de Hoge Raad in hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding het betaalde griffierecht geheel of gedeeltelijk te restitueren.