Hoge Raad, 09-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1830, 22/01789
Hoge Raad, 09-12-2022, ECLI:NL:HR:2022:1830, 22/01789
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 9 december 2022
- Datum publicatie
- 9 december 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:1830
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:964
- Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:HR:2021:1189
- Zaaknummer
- 22/01789
Inhoudsindicatie
Art. 8:88 Awb in samenhang met art. 29 AWR; verzoek om herziening van een arrest van de Hoge Raad vanwege een later verschenen arrest van het Hof van Justitie; geen sprake van feit dat of omstandigheid die tot herziening noopt; geen doorbreking van het beginsel van eerbiediging van het gezag van gewijsde; ECLI:NL:HR:2011:BM9272.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/01789
Datum 9 december 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het verzoek om herziening van het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 6 augustus 2021, nr. 20/02510, ECLI:NL:HR:2021:1189.
1 Het arrest waarvan herziening is verzocht
Bij arrest van 6 augustus 2021, ECLI:NL:HR:2021:1189, heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie van belanghebbende ongegrond verklaard. Dat beroep in cassatie was gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch van 2 juli 2020, nr. 18/006141, betreffende een navorderingsaanslag in de erfbelasting.
2 Het procesverloop bij de Hoge Raad
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.L. Faber, heeft om herziening van het hiervoor vermelde arrest verzocht. Het verzoekschrift is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 18 oktober 2022 geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om herziening.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
3 Beoordeling van het verzoek
Als grond voor herziening van een uitspraak van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e AWR kunnen op grond van artikel 29 AWR in samenhang gelezen met artikel 8:119, lid 1, Awb alleen feiten of omstandigheden dienen (i) die hebben plaatsgevonden vóór die uitspraak, (ii) die bij de indiener van het verzoekschrift om herziening vóór die uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en (iii) die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
Het onderhavige verzoekschrift vermeldt geen feiten of omstandigheden als hiervoor in 3.1 bedoeld. Het in het verzoekschrift ingeroepen arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 27 januari 2022, Commissie tegen Spanje, C-788/193, kan niet worden aangemerkt als een feit dat of een omstandigheid die heeft plaatsgevonden vóór het arrest waarvan herziening wordt gevraagd.4
Deze op het nationale recht gebaseerde beperking in de mogelijkheden voor de bestuursrechter om een onherroepelijke beslissing te heroverwegen, is niet in strijd met het Unierecht.5 Het Unierecht vereist als regel niet dat een nationale rechterlijke instantie terugkomt op een in kracht van gewijsde gegane beslissing om rekening te houden met de uitleg die het Hof van Justitie aan een relevante bepaling van dat recht heeft gegeven.6
Bij het ontbreken van een Unieregeling ter zake is de wijze waarop binnen een lidstaat het beginsel van het gezag van gewijsde ten uitvoer wordt gelegd, krachtens het beginsel van de procedurele autonomie van de lidstaten een zaak van de interne rechtsorde van die lidstaat. Daarbij geldt wel de voorwaarde dat de wijze waarop die lidstaat het beginsel van het gezag van gewijsde ten uitvoer legt, niet ongunstiger is dan die welke voor soortgelijke situaties naar nationaal recht geldt (gelijkwaardigheidsbeginsel) en de uitoefening van de door het Unierecht verleende rechten in de praktijk niet onmogelijk of uiterst moeilijk maakt (doeltreffendheidsbeginsel).
Wanneer het nationale recht voorziet in de mogelijkheid voor de nationale rechter om onder bepaalde voorwaarden terug te komen op een in gezag van gewijsde gegane beslissing om een situatie met het nationale recht verenigbaar te maken, moet die mogelijkheid, gelet op de hiervoor in 3.3.1 bedoelde beginselen van gelijkwaardigheid en doeltreffendheid, ook bestaan om de betrokken situatie weer in overeenstemming te brengen met het recht van de Unie, mits aan de voorwaarden voor toepassing van die regeling is voldaan.7Artikel 8:119 Awb, dat niet voorziet in herziening van een rechterlijke uitspraak op grond van andersluidende – al dan niet latere – rechtspraak, is daarom niet in strijd met het recht van de Unie, ook niet als die rechtspraak afkomstig is van het Hof van Justitie.
Het verzoek om herziening moet daarom worden afgewezen.