Hoge Raad, 14-01-2022, ECLI:NL:HR:2022:25, 21/00529
Hoge Raad, 14-01-2022, ECLI:NL:HR:2022:25, 21/00529
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 januari 2022
- Datum publicatie
- 14 januari 2022
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:25
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2020:4097
- Zaaknummer
- 21/00529
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/00529
Datum 14 januari 2022
ARREST
in de zaak van
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE DRUTEN
tegen
STICHTING [X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 december 2020, nr. 20/001251, betreffende de beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2017 betreffende de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z].
1 Het eerste geding in cassatie
Bij arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2020, nr. 19/03803, ECLI:NL:HR:2020:169, is vernietigd de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, nr. 18/00369, met verwijzing van het geding naar het Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (hierna: het Hof) ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dat arrest.
2 Het tweede geding in cassatie
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Druten (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een middel voorgesteld.
Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3 Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft het middel over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat dit middel niet kan leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van dit middel is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).