Hoge Raad, 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:431, 21/02884
Hoge Raad, 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:431, 21/02884
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 2022
- Datum publicatie
- 25 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:431
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2021:1961
- Herziening: ECLI:NL:HR:2023:112
- Zaaknummer
- 21/02884
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/02884
Datum 25 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 24 juni 2021, nrs. 20/00502 tot en met 20/005051, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nrs. BRE 19/2218 tot en met 19/2221) betreffende een beschikking als bedoeld in artikel 8a, lid 3 van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.