Hoge Raad, 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:437, 21/02235
Hoge Raad, 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:437, 21/02235
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 2022
- Datum publicatie
- 25 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:437
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2021:780
- Zaaknummer
- 21/02235
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/02235
Datum 25 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 20 april 2021, nrs. BK-20/00369 en BK-20/003701, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 19/4781 en SGR 19/4783) betreffende de aan belanghebbende over het jaar 2014 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door R.L. de Vries, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.