Hoge Raad, 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:438, 19/05929
Hoge Raad, 25-03-2022, ECLI:NL:HR:2022:438, 19/05929
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 maart 2022
- Datum publicatie
- 25 maart 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:438
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2019:9866
- Zaaknummer
- 19/05929
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting; art 4, lid 2, letter a, van de Wet OB; art. 26 BTW-richtlijn 2006; aankoop recreatiewoning voor verhuur aan derden en voor eigen gebruik; begrip privégebruik; omzetbelastingtarief
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 19/05929
Datum 25 maart 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 19 november 2019, nrs. 18/00712 tot en met 18/007141, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Nederland (nrs. LEE 16/2429 tot en met LEE 16/2431) betreffende aan belanghebbende over tijdvakken in de periode 1 januari 2011 tot en met 31 december 2013 opgelegde naheffingsaanslagen in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffingsrente respectievelijk belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door Ph. Boerman, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende heeft in 2010 een op een vakantiepark gelegen recreatiewoning in eigendom verkregen. Ter zake van de levering is aan belanghebbende omzetbelasting in rekening gebracht. Belanghebbende heeft de recreatiewoning aangeschaft met de bedoeling deze afwisselend te gebruiken voor bedrijfsdoeleinden (verhuur aan derden voor recreatief gebruik) en voor privédoeleinden (eigen verblijf) en is deze ook overeenkomstig dat voornemen gaan gebruiken. Hij heeft de recreatiewoning geheel voor bedrijfsdoeleinden bestemd door alle hem ter zake van de recreatiewoning in rekening gebrachte omzetbelasting in aftrek te brengen.
Met het oog op de hiervoor in 2.1 bedoelde verhuur heeft belanghebbende op 8 juli 2010 met een besloten vennootschap (hierna: de BV) een zogenoemde beheer- en verhuurovereenkomst gesloten (hierna ook: de beheer- en verhuurovereenkomst). In deze overeenkomst is opgenomen dat belanghebbende de recreatiewoning deels voor eigen rekening en risico zelf wenst te gebruiken en deels door tussenkomst van de BV wenst te verhuren. In de periode dat de recreatiewoning aan derden wordt verhuurd, mag hij zich geen toegang tot de recreatiewoning verschaffen.
Voor de periode(n) waarin belanghebbende de recreatiewoning voor zichzelf en/of zijn gezinsleden beschikbaar houdt, betaalt belanghebbende geen vergoeding aan de BV. In de beheer- en verhuurovereenkomst is opgenomen dat belanghebbende het eigen gebruik van de recreatiewoning vooraf moet aanmelden bij de BV. In beginsel moet die aanmelding ten minste 13 maanden van tevoren bij de BV plaatsvinden. Niet tijdig aangemeld “eigen gebruik” is volgens de overeenkomst niet mogelijk, tenzij de recreatiewoning voor de door belanghebbende gewenste periode niet is verhuurd aan derden en evenmin voor dat doel door de BV aan een derde in optie is gegeven. Bij de BV moet navraag worden gedaan of die situatie zich voordoet, waarna - indien de recreatiewoning beschikbaar is - gebruik door belanghebbende kan plaatsvinden. Deze niet-tijdige aanmelding bij de BV kan alleen tijdens kantooruren worden gedaan.
Belanghebbende heeft de recreatiewoning diverse malen gebruikt voor privédoeleinden. Gedurende de in geding zijnde jaren (2011 tot en met 2013) is de recreatiewoning in nachten gemeten als volgt door derden dan wel door belanghebbende daadwerkelijk in gebruik geweest:
Jaar |
Derden |
Belanghebbende |
2011 |
10 |
73 |
2012 |
61 |
73 |
2013 |
103 |
73 |
De resterende nachten van elk van die jaren heeft de recreatiewoning leeggestaan.
Omdat belanghebbende had nagelaten over de jaren 2011, 2012 en 2013 de volgens artikel 4, lid 2, letter a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) verschuldigde omzetbelasting ter zake van het gebruik van de recreatiewoning voor privédoeleinden op aangifte te voldoen, heeft de Inspecteur hem over die jaren naheffingsaanslagen opgelegd. De Inspecteur heeft de berekening van de omzetbelasting die belanghebbende verschuldigd is ter zake van het gebruik voor privédoeleinden, gebaseerd op de door belanghebbende opgegeven uitgaven voor de recreatiewoning. Daarbij heeft hij de berekeningswijze gehanteerd die is voorgeschreven in artikel 8, lid 7, van de Wet in samenhang gelezen met artikel 5a van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968 (hierna: het Uitvoeringsbesluit). Met toepassing van het algemene omzetbelastingtarief heeft de Inspecteur de verschuldigde omzetbelasting als volgt berekend.
Jaar |
Derden + belanghebbende = totaal (nachten) |
Verschuldigde omzetbelasting |
2011 |
10 + 73 = 83 |
73/83 x € 23.597 (uitgaven) x 19% btw = € 3.943 |
2012 |
61 + 73 = 134 |
73/134 x € 23.091 (uitgaven) x 21% btw = € 2.642 |
2013 |
103 + 73 = 176 |
73/176 x € 21.736 (uitgaven) x 21% btw = € 1.389 |
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Hij stelt zich op het standpunt dat de omvang van het gebruik voor privédoeleinden moet worden afgezet tegen alle nachten van het kalenderjaar, dat wil zeggen zowel de nachten waarin de recreatiewoning daadwerkelijk door derden of door hem en/of zijn gezinsleden is gebruikt, als de nachten waarin de recreatiewoning heeft leeggestaan. Zijns inziens stond de recreatiewoning gedurende de nachten van leegstand ter beschikking voor verhuur aan derden en moeten die nachten daarom worden toegerekend aan het gebruik van de recreatiewoning voor bedrijfsdoeleinden. Verder stelt belanghebbende zich op het standpunt dat de ter zake van het gebruik voor privédoeleinden verschuldigde omzetbelasting moet worden berekend naar het verlaagde omzetbelastingtarief als bedoeld in artikel 9, lid 2, aanhef en letter a, van de Wet in samenhang gelezen met post b.11 van de bij de Wet behorende tabel I (hierna: Tabel I). Op grond van die bepalingen is “het verstrekken van logies binnen het kader van het hotel-, pension- en vakantiebestedingsbedrijf aan personen die daar slechts voor een korte periode verblijf houden” onder het verlaagde tarief gebracht. Belanghebbende heeft de omzetbelasting die hij is verschuldigd ter zake van het gebruik van de recreatiewoning voor privédoeleinden als volgt berekend:
Jaar |
Nachten privégebruik |
Verschuldigde omzetbelasting |
2011 |
73 |
73/365 x € 23.597 (uitgaven) x 6% = € 283 |
2012 |
73 |
73/365 x € 23.091 (uitgaven) x 6% = € 277 |
2013 |
73 |
73/365 x € 21.736 (uitgaven) x 6% = € 260 |
3 Geding voor het Hof
Het Hof heeft uit de punten 33 tot en met 38 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 26 september 1996, R. Enkler, C-230/94, ECLI:EU:C:1996:352 (hierna: het arrest Enkler), afgeleid dat voor het toerekenen van de ter zake van de recreatiewoning gemaakte uitgaven aan het privégebruik dan wel aan het zakelijke gebruik van de recreatiewoning moet worden onderzocht of de recreatiewoning gedurende de nachten dat deze heeft leeggestaan, belanghebbende zowel voor privédoeleinden als voor zakelijke doeleinden ter beschikking heeft gestaan. Volgens het Hof is dat het geval geweest. Daarbij heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende volgens de beheer- en verhuurovereenkomst bij leegstand de mogelijkheid heeft om van de recreatiewoning voor privédoeleinden gebruik te maken en dat hij die mogelijkheid ook heeft benut. Telefonisch contact van belanghebbende met de BV onder kantoortijden was voldoende om het privégebruik vast te leggen. Dat voor belanghebbende beperkingen bestaan in de manier en het tijdstip van reserveren van de recreatiewoning (onder kantooruren) waardoor belanghebbende niet altijd direct voor zichzelf over de recreatiewoning kon beschikken, doet naar het oordeel van het Hof niet af aan het voornemen van belanghebbende om de recreatiewoning bij leegstand zowel voor privédoeleinden als voor zakelijke doeleinden te bestemmen. Bij dit oordeel staat, aldus het Hof, tussen partijen vast dat de door de Inspecteur gehanteerde breuk voor de vaststelling van de uitgaven van de recreatiewoning - zoals hiervoor in 2.4 weergegeven - de juiste is.
Vervolgens heeft het Hof geoordeeld dat bij de berekening van de voor het gebruik voor privédoeleinden verschuldigde omzetbelasting niet het verlaagde omzetbelastingtarief dat geldt voor de verhuur van vakantieaccommodatie van toepassing is. Naar het oordeel van het Hof voldoet het gebruik voor privédoeleinden van een woning die de ondernemer volledig tot het bedrijfsvermogen heeft gerekend, niet aan de voorwaarden om als verhuur te worden aangemerkt omdat verhuur inhoudt dat de eigenaar van de woning de huurder tegen betaling van een vergoeding het recht verleent die woning, met uitsluiting van andere personen, te gebruiken. Aangezien belanghebbende voor het privégebruik geen huurprijs betaalt en evenmin een huurovereenkomst heeft gesloten, is het verlaagde tarief niet van toepassing, aldus het Hof.