Hoge Raad, 22-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:646, 21/02746
Hoge Raad, 22-04-2022, ECLI:NL:HR:2022:646, 21/02746
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 22 april 2022
- Datum publicatie
- 22 april 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:646
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:5439
- Zaaknummer
- 21/02746
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/02746
Datum 22 april 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 1 juni 2021, nr. 20/005071, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 19/5751) betreffende het verzoek van belanghebbende om teruggaaf van inkomstenbelasting op grond van artikel 3.154 Wet IB 2001 over het tijdvak 2012 tot en met 2014.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal klachten aangevoerd.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.