Home

Hoge Raad, 27-05-2022, ECLI:NL:HR:2022:765, 21/01146

Hoge Raad, 27-05-2022, ECLI:NL:HR:2022:765, 21/01146

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
27 mei 2022
Datum publicatie
27 mei 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:765
Formele relaties
Zaaknummer
21/01146

Inhoudsindicatie

Artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001; echtscheiding; woning in eigendom van één echtgenoot; aftrek van hypotheekrente?; artikel 6.3, lid 1, letter a of letter b, Wet IB 2001; aftrekbaar als onderhoudsverplichting?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/01146

Datum 27 mei 2022

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 4 februari 2021, nr. 20/001221, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 17/7430) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2013 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de voor dat jaar opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Belanghebbende, vertegenwoordigd door B. Kockelkoren, heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 28 maart 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende was tot 21 november 2014 buiten iedere gemeenschap van goederen gehuwd met [A] (hierna: de ex-echtgenote). Zij woonden in een woning te [Q] (hierna: de woning), die geheel in eigendom toebehoorde aan de ex-echtgenote. Belanghebbende heeft in 2013 een verzoek tot echtscheiding ingediend en heeft zich per 1 december 2013 uitgeschreven van het adres in [Q] . De ex-echtgenote bleef op dat adres wonen.

2.2

Op de woning rustte een hypothecaire geldlening waarvoor belanghebbende en de exechtgenote beiden hoofdelijk aansprakelijk waren. Belanghebbende heeft in 2013 de volledige hypotheekrente betaald. Hij heeft dat betaalde bedrag in zijn aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) in aftrek gebracht bij de inkomsten uit werk en woning.

2.3

Belanghebbende en de ex-echtgenote hebben niet gekozen voor voljaarspartnerschap zoals bedoeld in artikel 2.17, lid 7, Wet IB 2001. De Inspecteur heeft bij de aanslagregeling voor het jaar 2013 de aftrek van de hypotheekrente gecorrigeerd. Onder meer de in de maand december 2013 door belanghebbende betaalde hypotheekrente van € 1.098 heeft hij niet in aftrek toegelaten.

3 Procedure voor het Hof

3.1

Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende recht heeft op aftrek van de in de maand december 2013 betaalde hypotheekrente.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op aftrek van het volledige bedrag van € 1.098. De helft van dat bedrag achtte het Hof aftrekbaar als eigenwoningrente op grond van artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001, en de andere helft als alimentatie voor de ex-echtgenote (artikel 6.3, lid 1, aanhef en letter a, Wet IB 2001).

Met betrekking tot de aftrek als eigenwoningrente heeft het Hof overwogen dat de tekst noch de strekking van artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001 steun biedt voor het standpunt van de Inspecteur dat de daarin vervatte regeling voor gewezen partners alleen geldt in situaties waarin de woning (mede-)eigendom is van de gewezen partner aan wie die woning niet langer als hoofdverblijf ter beschikking staat. Volgens het Hof loopt de tweejaarstermijn van artikel 3.111, lid 4, Wet IB 2001 voor belanghebbende door in de maand december 2013.

4 Beoordeling van het middel

5 Proceskosten

6 Beslissing