Hoge Raad, 27-05-2022, ECLI:NL:HR:2022:767, 20/01587
Hoge Raad, 27-05-2022, ECLI:NL:HR:2022:767, 20/01587
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 27 mei 2022
- Datum publicatie
- 27 mei 2022
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2022:767
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:36
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2020:789
- Zaaknummer
- 20/01587
Inhoudsindicatie
Procesrecht; art. 7, lid 1, art. 25, lid 3, en art. 27e AWR; gedeeltelijke omkering en verzwaring bewijslast; gevolgen van niet of onjuist beantwoorden van vraag in aangiftebiljet.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 20/01587
Datum 27 mei 2022
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 1 april 2020, nr. BK-19/007361, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/549) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2008 opgelegde navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.J.N. Vermeij, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
De Advocaat-Generaal R.E.C.M. Niessen heeft op 12 januari 2021 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende was in het onderhavige jaar (2008) bestuurder van een besloten vennootschap (hierna: de BV). Hij heeft de aandelen in de BV in dat jaar ingebracht in en geleverd aan [C] Holding Ltd (hierna: [C] Holding Ltd). De aandelen in deze laatste rechtspersoon werden indirect, onder meer via [E] Holding Ltd (hierna: [E] Holding Ltd), gehouden door een naar Panamees recht opgerichte foundation (hierna: de Foundation).
Belanghebbende was in het onderhavige jaar tevens lid van de Board of Advisors van de Foundation, die het bestuur van de Foundation adviseert over besluiten met betrekking tot het doen van uitkeringen.
Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar twee maal een uitkering van € 2.600 ontvangen van [E] Holding Ltd (hierna: de twee uitkeringen).
In het aan belanghebbende uitgereikte aangiftebiljet voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor 2008 wordt de volgende vraag gesteld:
“37. Als u, uw fiscale partner of de minderjarige kinderen betrokken waren bij een trust of ander doelvermogen, kruis dan het hokje aan en vermeld de volledige naam van het doelvermogen.“
Deze vraag (hierna: vraag 37) is als volgt toegelicht:
“Toelichting 37 Trust of een ander doelvermogen Onder het begrip doelvermogen vallen trusts, Antilliaanse Stichtingen Particulier Fonds, Private Foundations, Anstalts, Stiftungen en andere vergelijkbare buitenlandse doelvermogens.
(…)Er is onder meer sprake van betrokkenheid bij een doelvermogen als u, uw fiscale partner, uw minderjarige kinderen, of de minderjarige kinderen van uw fiscale partner: - een doelvermogen hebben ingesteld of opgericht - vermogen in een doelvermogen hebben ingebracht - gerechtigd waren of zouden worden tot het doelvermogen - gerechtigd waren of zouden worden tot de inkomsten van een doelvermogen - aanspraken had of zou kunnen hebben richting het doelvermogen - aanspraken had of zou kunnen hebben op de inkomsten van een doelvermogen.”
Belanghebbende heeft het antwoordhokje op vraag 37 niet aangekruist. De twee uitkeringen heeft hij niet in de aangifte vermeld.
De Inspecteur heeft het standpunt ingenomen dat de twee uitkeringen in Nederland belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden vormen. De Inspecteur heeft vervolgens de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
3 De oordelen van het Hof
Bij het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende de vereiste aangifte als bedoeld in artikel 25, lid 3, AWR en artikel 27e AWR (tekst 2008) heeft gedaan. Het Hof heeft over dat geschilpunt als volgt geoordeeld.
Met het feit dat belanghebbende in het onderhavige jaar lid was van de Board of Advisors van de Foundation staat naar het oordeel van het Hof vast dat belanghebbende in dat jaar was betrokken bij een trust of een doelvermogen zoals bedoeld in vraag 37. Het Hof heeft daaraan toegevoegd dat in de toelichting op vraag 37 is vermeld dat onder meer sprake is van betrokkenheid bij een doelvermogen als de belastingplichtige vermogen in een doelvermogen heeft ingebracht. Aangezien belanghebbende de aandelen in de BV heeft ingebracht in en geleverd aan [C] Holding Ltd, heeft het belanghebbende duidelijk moeten zijn dat hij het hokje bij vraag 37 had moeten aankruisen, aldus het Hof.
Het Hof heeft verder overwogen dat de betrokkenheid van een belastingplichtige bij een trust of ander doelvermogen van dien aard kan zijn dat deze gevolgen heeft voor de heffing van de inkomstenbelasting van de desbetreffende belastingplichtige. Kennisneming van de betrokkenheid bij een trust of doelvermogen is derhalve van belang voor de belastingheffing, zodat naar eventuele betrokkenheid mag worden gevraagd. Of het aankruisen van het hokje bij vraag 37 voor de desbetreffende belastingplichtige gevolgen heeft voor de hoogte van het aangegeven inkomen, is niet relevant. Het gaat erom dat de inspecteur zich aan de hand van de informatie in de aangifte een oordeel kan vormen over de verschuldigde belasting, aldus nog steeds het Hof.
Op grond van onder meer zijn hiervoor in 3.2.1 en 3.2.2 weergegeven oordelen heeft het Hof geconcludeerd dat met vraag 37 opgave werd verlangd van een gegeven waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de onderhavige heffing van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. Belanghebbende was dan ook op grond van artikel 7, lid 1, AWR in samenhang gelezen met artikel 8, lid 1, aanhef en letter a, AWR gehouden die vraag duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te beantwoorden. Aangezien belanghebbende niet aan deze verplichting heeft voldaan, heeft hij niet de vereiste aangifte gedaan, aldus het Hof. Het Hof heeft daaraan de gevolgtrekking verbonden dat de omkering en verzwaring van de bewijslast als bedoeld in artikel 25, lid 3, AWR en artikel 27e AWR van toepassing is.