Home

Hoge Raad, 28-01-2022, ECLI:NL:HR:2022:84, 21/00145

Hoge Raad, 28-01-2022, ECLI:NL:HR:2022:84, 21/00145

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
28 januari 2022
Datum publicatie
28 januari 2022
ECLI
ECLI:NL:HR:2022:84
Formele relaties
Zaaknummer
21/00145

Inhoudsindicatie

Artikel 52a AWR; verlenging aanslagtermijn wegens informatiebeschikking; geldt de termijnverlenging indien de informatiebeschikking vervalt?; artikel 25, lid 3 en artikel 27e AWR; omkering van de bewijslast; niet uitgenodigd om binnenlands belastingplichtige aangifte te doen; is de vereiste aangifte gedaan?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/00145

Datum 28 januari 2022

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

en

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op de beroepen in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 8 december 2020, nrs. BK 19/00617 tot en met 19/00620; BK 19/00640, BK 19/00641 en BK 20/004621, op het hoger beroep van belanghebbende en het (incidentele) hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 18/35, 18/37 tot en met 18/39, 18/41, 18/42 en 19/2799) betreffende aan belanghebbende voor de jaren 2011 tot en met 2015 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en in de premieheffing Zorgverzekeringswet, de bij de aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gegeven boetebeschikkingen en de daarbij gegeven beschikkingen inzake heffings- en belastingrente.

1 Geding in cassatie

Zowel belanghebbende als de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. De beroepschriften in cassatie zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.

Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben ieder een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende is belastingadviseur. Hij stond tot 22 oktober 2008 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie op het adres [a-straat 1] , [Q] . Vanaf die datum is hij ingeschreven in Thailand. Belanghebbende heeft in 2012 een samenlevingsovereenkomst gesloten met zijn in Thailand wonende partner met wie hij twee kinderen heeft, waaronder een zoon die is geboren in 2010. De woning op het adres [a-straat 1] te [Q] heeft belanghebbende in november 2012 verkocht en geleverd aan deze zoon.

2.2

Uit een door de Inspecteur in 2013 ingesteld onderzoek is gebleken dat belanghebbende over de jaren 2010 tot en met 2013 aangiften heeft ingediend voor cliënten, die zijn verzonden vanaf een Nederlands IP-adres, en dat belanghebbende veelvuldig in Nederland verbleef.

2.3

Voor de jaren 2011 tot en met 2014 is belanghebbende uitgenodigd om als buitenlands belastingplichtige aangifte te doen voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV). Belanghebbende heeft die aangiften ingediend. Daarin heeft hij pensioeninkomsten en resultaat uit de werkzaamheden als belastingadviseur aangegeven. Aan belanghebbende zijn voor deze jaren aanslagen in de IB/PVV opgelegd als binnenlands belastingplichtige. Daarbij zijn de pensioeninkomsten en het resultaat uit de werkzaamheden als belastingadviseur substantieel hoger vastgesteld dan in de aangifte was vermeld. Tevens zijn belastbare inkomsten uit sparen en beleggen in aanmerking genomen. Bij de aanslagen zijn vergrijpboeten opgelegd.

2.4

Voorafgaand aan het opleggen van de aanslagen heeft de Inspecteur aan belanghebbende informatiebeschikkingen voor de jaren 2011 tot en met 2013 uitgereikt. Deze beschikkingen zijn vervallen toen de aanslagen over die jaren zijn vastgesteld. De aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 en de aanslag premieheffing Zorgverzekeringwet zijn opgelegd met dagtekening 18 november 2015.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende binnenlands belastingplichtig is in de jaren 2011 tot en met 2015, of de aanslag voor het jaar 2011 tijdig is opgelegd, of de bewijslast terecht is omgekeerd en verzwaard, en of de belastbare inkomens te hoog zijn vastgesteld.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat belanghebbende in de desbetreffende jaren een duurzame band van persoonlijke aard met Nederland, en daarmee ook zijn fiscale woonplaats in Nederland had. Daarbij heeft het Hof onder meer belang gehecht aan de omstandigheden dat belanghebbende in elk van de desbetreffende jaren ruim meer dan de helft van het jaar in Nederland verbleef en gebruik maakte van de woning te [Q] , en dat hij met zijn belastingaangifte- en advieswerkzaamheden omzet behaalde uit het in Nederland verrichten van werkzaamheden voor in Nederland gevestigde of woonachtige klanten. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat het belastingverdrag met Thailand niet in de weg staat aan het aanmerken van belanghebbende als inwoner van Nederland. Belanghebbende is in Thailand alleen aan belasting onderworpen als hij daar ten minste 180 dagen in een kalenderjaar heeft verbleven, en hij heeft niet aannemelijk gemaakt dat dat is gebeurd. Aan toepassing van dit verdrag wordt daarom niet toegekomen, aldus het Hof.

3.3

Volgens het Hof is de termijn voor het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2011 verlengd met de periode tussen het geven van de informatiebeschikking en het vervallen daarvan.

3.4

Voorts heeft het Hof onder meer geoordeeld dat de bewijslast voor alle jaren is omgekeerd en verzwaard omdat belanghebbende ten onrechte geen aangiften in de IB/PVV heeft gedaan als binnenlands belastingplichtige en de daardoor gemiste bedragen aan belasting relatief en absoluut aanzienlijk zijn. Belanghebbende had zich bewust moeten zijn van het feit dat hij over de jaren 2011 tot en met 2015 niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Daaraan doet niet af dat aan belanghebbende uitsluitend aangiftebiljetten als buitenlands belastingplichtige zijn uitgereikt, aldus het Hof.

4 Beoordeling van de middelen en klachten van belanghebbende

5 Conclusie

6 Proceskosten

7 Beslissing