Hoge Raad, 29-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1339, 22/04004
Hoge Raad, 29-09-2023, ECLI:NL:HR:2023:1339, 22/04004
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 29 september 2023
- Datum publicatie
- 29 september 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1339
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2022:7916
- Zaaknummer
- 22/04004
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO; incidentele beroep in cassatie n-o.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04004
Datum 29 september 2023
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de HEFFINGSAMBTENAAR VAN DE BELASTINGSAMENWERKING RIVIERENLAND
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 13 september 2022, nrs. BK-ARN 21/00653, 21/00654, 21/00657 en 21/006581, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 20/3145, 20/3146, 20/3807 en 20/3810) betreffende verzoeken van belanghebbende om toekenning van een dwangsom wegens het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.M. Vrolijk, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Rivierenland heeft incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende heeft schriftelijk zijn zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
2 Beoordeling van de in het principale beroep voorgestelde middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het incidentele beroep
Het incidentele beroep in cassatie is volgens het beroepschrift ingesteld door de heffingsambtenaar.
De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener van het beroepschrift daarop verzocht binnen vier weken een bewijsstuk over te leggen waaruit blijkt dat hij door het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Rivierenland is gemachtigd om het beroepschrift in cassatie in te dienen, dan wel een verklaring van het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking Rivierenland dat dit ermee instemt. De indiener van het beroepschrift heeft de gevraagde machtiging of verklaring echter niet overgelegd. Daarom gaat de Hoge Raad ervan uit dat de indiener van het beroepschrift daartoe niet bevoegd was, en zal de Hoge Raad het incidentele beroep in cassatie op die grond niet-ontvankelijk verklaren.