Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7916, 21/00653, 21/00654, 21/00657 en 21/00658
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, 13-09-2022, ECLI:NL:GHARL:2022:7916, 21/00653, 21/00654, 21/00657 en 21/00658
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Datum uitspraak
- 13 september 2022
- Datum publicatie
- 23 september 2022
- Formele relaties
- Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:1339
- Zaaknummer
- 21/00653, 21/00654, 21/00657 en 21/00658
- Relevante informatie
- Art. 4:17 lid 1 Awb, Art. 4:18 Awb, Art. 4:19 Awb, Art. 4:85 lid 1 onderdeel b Awb, Art. 4:87 lid 1 Awb, Art. 7:10 lid 5 Awb
Inhoudsindicatie
Waterschapsbelastingen. Dwangsom wegens niet tijdig beslissen?
Uitspraak
locatie Arnhem
nummers BK-ARN 21/00653, BK-ARN 21/00654, BK-ARN 21/00657 en BK-ARN 21/00658
uitspraakdatum: 13 september 2022
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[belanghebbende] te [woonplaats] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank) van 28 april 2021, nummers AWB, 20/3145, 20/3146, 20/3807 en 20/3810, ECLI:NL:RBGEL:2021:2136, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking Rivierenland (hierna: de heffingsambtenaar)
1 Ontstaan en loop van het geding
Aan belanghebbende zijn voor het jaar 2019 in één geschrift de aanslagen waterysteemheffing gebouwd, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing opgelegd.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de aanslagen en heeft de heffingsambtenaar ingebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op deze bezwaren.
De heffingsambtenaar heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing gehandhaafd. In hetzelfde stuk heeft de heffingsambtenaar geschreven dat hij nog geen uitspraak op bezwaar kan doen op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd, omdat belanghebbende bij de gemeente Lingewaard ook bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-beschikking.
De heffingsambtenaar heeft bij een afzonderlijke beschikking beslist dat hij geen dwangsommen is verbeurd.
Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt en heeft de heffingsambtenaar ingebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op dit bezwaar.
Belanghebbende heeft beroep ingesteld bij de Rechtbank. De Rechtbank heeft de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2022. Daarbij heeft via beeldbellen deelgenomen mr. M.M. Vrolijk, als de gemachtigde van belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft met kennisgeving aan het Hof niet deelgenomen. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.
2 Vaststaande feiten
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende op 30 april 2019 voor het jaar 2019 in één geschrift de aanslagen watersysteemheffing gebouwd, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing opgelegd. De heffingsmaatstaf van de watersysteemheffing gebouwd is de WOZ-waarde van [adres] te [woonplaats] . De aanslag watersysteemheffing ingezetenen is gebaseerd op een vast tarief en de aanslag zuiveringsheffing is gebaseerd op een vast tarief voor een meerpersoonshuishouden.
Belanghebbende heeft op 10 juni 2019 op inhoudelijke gronden bezwaar gemaakt tegen de hierboven genoemde aanslagen. Hij heeft de heffingsambtenaar op 28 augustus 2019 ingebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op deze bezwaren.
Belanghebbende heeft op 4 oktober 2019 beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar ter zake van de hierboven genoemde aanslagen. De Rechtbank heeft aan deze zaken de nummers AWB 19/5811 (zuiveringsheffing), 19/5826 (watersysteemheffing gebouwd) en 19/5827 (watersysteemheffing ingezetenen) toegekend.
De heffingsambtenaar heeft op 27 november 2019 in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar gedaan. Hierin heeft hij de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing gehandhaafd. Ook staat in dit geschrift dat de heffingsambtenaar nog een uitspraak op bezwaar moet doen ter zake van de aanslag watersysteemheffing gebouwd, omdat belanghebbende ook bezwaar heeft gemaakt tegen de WOZ-beschikking en de WOZ-waarde nog niet onherroepelijk vaststaat.
De heffingsambtenaar heeft op 19 december 2019 bij beschikking vastgesteld dat hij geen dwangsom verschuldigd is (hierna: de dwangsombeschikking). In deze dwangsombeschikking heeft hij onder meer geschreven:
“Uit onze correspondentie en mailwisseling en uw mondelinge toezegging […] hebben wij er van uit kunnen gaan dat u als aanvrager of indiener van het bezwaarschrift met uitstel akkoord ben [sic] gegaan.”
Belanghebbende heeft op 30 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen de dwangsombeschikking. Hij heeft de heffingsambtenaar op 24 maart 2020 in gebreke gesteld vanwege het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de dwangsombeschikking.
De heffingsambtenaar heeft op 4 maart 2020 uitspraak gedaan op het bezwaar tegen de aanslag watersysteemheffing gebouwd en daarbij de aanslag gehandhaafd.
Belanghebbende heeft op 2 juni 2020 beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar van 30 januari 2020 tegen de dwangsombeschikking. De Rechtbank heeft hieraan de nummers AWB 20/3144, 20/3145 en 20/3146 toegekend.
Belanghebbende heeft op 8 juni 2020 beroep ingesteld bij de Rechtbank tegen het niet tijdig vaststellen van dwangsombeschikkingen voor het niet tijdig beslissen op de bezwaren tegen de dwangsombeschikkingen van 19 december 2019. De Rechtbank heeft hieraan de nummers AWB 20/3804, 20/3807 en 20/3810 toegekend.
Belanghebbende heeft in zijn brief van 11 september 2020 de beroepen ter zake van de aanslagen watersysteemheffing gebouwd, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing ingetrokken.
In haar brief van 1 oktober 2020 heeft de Rechtbank diverse voorlopige conclusies aan partijen voorgelegd. De Rechtbank heeft onder meer voorgelegd dat de procedures ter zake van de dwangsommen onderdeel vormen van de beroepsprocedures tegen het niet tijdig doen van uitspraken op bezwaar ter zake van de aanslagen watersysteemheffing gebouwd, watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing. Hieruit volgt volgens de Rechtbank dat belanghebbende met de intrekking van de beroepen ter zake van deze aanslagen ook de beroepsprocedures ter zake van de dwangsommen heeft beëindigd. De Rechtbank heeft partijen een termijn van twee weken gegeven om op de voorlopige conclusies te reageren.
Belanghebbende heeft met een brief van 12 oktober 2020 gereageerd op de voorlopige conclusies van de Rechtbank.
De Rechtbank heeft op 28 april 2021 uitspraak gedaan en de beroepen niet-ontvankelijk verklaard.
Ter zitting heeft belanghebbende zijn hoger beroepen met zaaknummers BKARN 21/00652 en BK-ARN 21/00656 die verband houden met de aanslag watersysteemheffing gebouwd ingetrokken, omdat hij de heffingsambtenaar prematuur ingebreke heeft gesteld.
3 Geschil
In geschil is of belanghebbende met betrekking tot de aanslagen watersysteemheffing ingezetenen en zuiveringsheffing recht heeft op (a) dwangsommen wegens het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de aanslagen en (b) dwangsommen wegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de dwangsombeschikking.