Home

Hoge Raad, 03-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:134, 21/03856

Hoge Raad, 03-02-2023, ECLI:NL:HR:2023:134, 21/03856

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 februari 2023
Datum publicatie
3 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:134
Formele relaties
Zaaknummer
21/03856

Inhoudsindicatie

Cassatie in het belang der wet. Is de bestuursrechtelijke dwangsomregeling (art. 4:17-4:20 Awb) van toepassing op een op aanvraag genomen besluit tot ambtshalve vermindering van een aanslag gemeentelijke heffingen? Is de burgerlijke rechter bevoegd om kennis te nemen van een vordering tot veroordeling van een overeenkomstig art. 4:17 Awb vast te stellen dwangsom?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

CIVIELE KAMER

Nummer 21/03856

Datum 3 februari 2023

ARREST

op een vordering tot cassatie in het belang der wet, ingesteld door de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden en gericht tegen het vonnis in de zaak 8983950 \ CV EXPL 21-316 van de kantonrechter te Roermond van 4 mei 2021.

1. Procesverloop

Voor het verloop van het geding in feitelijke instantie verwijst de Hoge Raad naar het vonnis in de zaak 8983950 \ CV EXPL 21-316 van de kantonrechter te Roermond van 4 mei 2021.

Tegen het vonnis heeft de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad beroep in cassatie in het belang der wet ingesteld.

De vordering van de Procureur-Generaal strekt ertoe dat het bestreden vonnis zal worden vernietigd.

2 Uitgangspunten en feiten

2.1

In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.

(i) BsGW, een openbaar lichaam met rechtspersoonlijkheid, heeft [X] een aanslag gemeentelijke heffingen opgelegd. [X] heeft tegen die aanslag geen bezwaar gemaakt.

(ii) Op 15 oktober 2019 heeft [X] BsGW verzocht om vermindering van de gemeentelijke heffingen, als voorzien in art. 65 Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) in samenhang met art. 231 Gemeentewet.

(iii) Op 16 december 2019 heeft [X] BsGW schriftelijk in gebreke gesteld wegens het niet-nemen van de verzochte beslissing.

(iv) Bij besluiten van 2 februari en 12 maart 2020 heeft BsGW de aanslag verminderd. Vervolgens heeft BsGW [X] bericht dat het om ambtshalve vermindering gaat, dat daartegen geen bezwaar openstaat, en dat de Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen niet toepasselijk is.

2.2

[X] heeft gevorderd dat BsGW zal worden veroordeeld tot betaling van de dwangsommen waarop zij aanspraak heeft gemaakt in haar brief van 16 december 2019, met nevenvorderingen.

De vordering steunt primair op art. 4:17 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).

2.3

De kantonrechter heeft de vordering afgewezen. Daartoe heeft de kantonrechter overwogen, kort weergegeven en voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, dat uit art. 23 Besluit Fiscaal Bestuursrecht volgt dat de beslissing van BsGW – hoewel op aanvraag van [X] – ambtshalve is genomen, en dat uit de Circulaire Wet dwangsom blijkt dat de art. 4:17 e.v. Awb op ambtshalve genomen beslissingen niet van toepassing zijn, ook niet als daaraan een aanvraag ten grondslag ligt.

3 Beoordeling van het middel

3.1

Het door de Procureur-Generaal in het belang der wet voorgestelde middel klaagt dat het hiervoor in 2.3 weergegeven oordeel van de kantonrechter onjuist is, omdat een beslissing op een verzoek om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag moet worden aangemerkt als een beschikking op aanvraag waarop de in de Awb opgenomen dwangsomregeling van toepassing is.

3.2.1

In art. 4:17 lid 1 Awb is bepaald dat het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven. Onder een aanvraag moet ingevolge art. 1:3 lid 3 Awb worden verstaan een verzoek tot het nemen van een besluit. Het bestuursorgaan dient de verschuldigdheid en hoogte van de dwangsom bij beschikking vast te stellen (art. 4:18 Awb). De bestuursrechter kan over die beschikking oordelen in het (hoger) beroep tegen het besluit ten aanzien waarvan de toekenning van een dwangsom is verzocht (art. 4:19 Awb).

3.2.2

In het stelsel van de AWR leidt niet elk verzoek tot een besluit waartegen een rechtsmiddel openstaat. Volgens art. 26 lid 1, aanhef en onder b, AWR kan tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit, in afwijking van art. 8:1 Awb, slechts beroep bij de bestuursrechter worden ingesteld, indien het gaat om een voor bezwaar vatbare beschikking. Het door [X] verzochte besluit om ambtshalve vermindering van een belastingaanslag met toepassing van art. 65 AWR, is geen voor bezwaar vatbare beschikking.

3.2.3

De dwangsomregeling van art. 4:17 e.v. Awb is van toepassing op iedere beschikking op een aanvraag in de zin van art. 1:3 lid 3 Awb. Het verzoek van [X] van 15 oktober 2019 is zo’n aanvraag. Uit art. 4:17 Awb volgt niet dat deze bepaling alleen betrekking heeft op besluiten in de vorm van een voor bezwaar vatbare beschikking. De wetsgeschiedenis geeft ook geen aanwijzing dat de wetgever een dergelijke beperking heeft gewenst. In dit verband komt geen betekenis toe aan de in het vonnis van de kantonrechter genoemde ‘Circulaire Wet dwangsom’.1 Dit document, dat tot stand is gekomen na de inwerkingtreding van de art. 4:17 tot en met 4:20 Awb, kan niet worden geacht uitdrukking te geven aan hetgeen de wetgever bij de totstandkoming van die artikelen voor ogen heeft gestaan.

3.2.4

Aangezien de kantonrechter heeft vastgesteld dat [X] BsGW na het verstrijken van de in art. 4:13 lid 2 Awb genoemde termijn schriftelijk in gebreke heeft gesteld (zie art. 4:17 lid 3 Awb), had hij moeten oordelen dat BsGW nalatig is gebleven de in art. 4:18 Awb voorgeschreven beslissing te nemen, en aldus jegens [X] onrechtmatig heeft gehandeld.

3.2.5

De burgerlijke rechter is bevoegd kennis te nemen van vorderingen waaraan de eiser ten grondslag legt dat jegens hem een onrechtmatige daad is gepleegd, ook indien deze daad bestaat in handelen of nalaten van de overheid. Aan deze in art. 112 lid 1 Grondwet aan de burgerlijke rechter toegekende bevoegdheid tot kennisneming van het geschil staat de omstandigheid dat ook de bestuursrechter daartoe bevoegd is niet in de weg. Wel brengt die omstandigheid mee dat de burgerlijke rechter de eiser of verzoeker in diens vordering of verzoek niet-ontvankelijk moet verklaren indien de bestuursrechtelijke procedure ter zake van het geschil voldoende rechtsbescherming biedt.2

3.2.6

Voor niet-ontvankelijkverklaring op de hiervoor in 3.2.5 bedoelde grond was in de door [X] aanhangig gemaakte procedure geen plaats. Aangezien haar verzoek om toekenning van een dwangsom betrekking had op een niet voor bezwaar vatbare beschikking, brengt art. 4:19 lid 1 Awb mee dat de bestuursrechter geen oordeel kon geven over het niet-nemen van een dwangsombeschikking.3

3.2.7

De kantonrechter had de vordering van [X] derhalve op de primair aangevoerde grond moeten toewijzen, door BsGW te veroordelen tot betaling van een overeenkomstig art. 4:17 Awb vast te stellen dwangsom.

3.3

Uit hetgeen hiervoor in 3.2.1-3.2.7 is overwogen, volgt dat de hiervoor in 3.1 weergegeven klacht van het middel slaagt en dat het bestreden vonnis in het belang der wet moet worden vernietigd.

4 Beslissing

De Hoge Raad:

-

vernietigt, in het belang der wet, het vonnis van de kantonrechter te Roermond van 4 mei 2021;

-

verstaat dat deze vernietiging geen nadeel toebrengt aan de door partijen verkregen rechten.

Dit arrest is gewezen door de vicepresident M.V. Polak als voorzitter, de raadsheren J. Wortel, C.H. Sieburgh en A.E.H. van der Voort Maarschalk en de raadsheer in buitengewone dienst J.E.M. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer F.J.P. Lock op 3 februari 2023.