Hoge Raad, 06-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1373, 21/05420, 21/05421
Hoge Raad, 06-10-2023, ECLI:NL:HR:2023:1373, 21/05420, 21/05421
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 6 oktober 2023
- Datum publicatie
- 6 oktober 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:1373
- Formele relaties
- Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:HR:2021:49
- Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:HR:2021:50
- Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:HR:2021:1729
- Zaaknummer
- 21/05420
Inhoudsindicatie
Verzoek om herziening nadat een eerder herzieningsverzoek niet-ontvankelijk is verklaard. Artikel 8:119, lid 1 Awb.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummers 21/05420 en 21/05421
Datum 6 oktober 2023
ARREST
1 De arresten waarvan herziening is verzocht
Bij arrest van 24 december 2021, nrs. 21/00227 en 21/00254, heeft de Hoge Raad de verzoeken van belanghebbende om herziening van zijn arresten van 15 januari 2021, nr. 19/03644 en nr. 19/03669, met toepassing van artikel 80a Wet op de rechterlijke organisatie niet-ontvankelijk verklaard.
Vervolgens heeft belanghebbende opnieuw verzoeken om herziening ingediend. De verzoekschriften zijn aan dit arrest gehecht.
2 Beoordeling van de verzoeken om herziening
Belanghebbende heeft na het indienen van de verzoeken om herziening verzoeken om wraking ingediend. Bij beslissingen van 29 augustus 2023, respectievelijk nr. 23/025774 en nr. 23/025705, heeft de Hoge Raad de verzoeken om wraking buiten behandeling gesteld en bepaald dat een volgend verzoek om wraking met betrekking tot de zaken met nr. 21/05420 en nr. 21/05421 niet in behandeling zal worden genomen.
Met betrekking tot de verzoeken om herziening overweegt de Hoge Raad als volgt.
Voor zover de verzoeken van belanghebbende aldus moeten worden opgevat dat hij verzoekt om herziening van het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, waarbij zijn eerder gedane verzoeken om herziening van de arresten van 15 januari 2021 niet-ontvankelijk zijn verklaard, heeft het volgende te gelden.
Volgens artikel 29 AWR in samenhang gelezen met artikel 8:119 Awb kan van een arrest van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e AWR herziening worden gevraagd op grond van feiten of omstandigheden die tot een ander arrest hadden kunnen leiden als bedoeld in artikel 8:119, lid 1, Awb. Zelfs indien sprake zou zijn van dergelijke feiten of omstandigheden, heeft het daarom geen zin om met een beroep daarop te verzoeken om herziening van een arrest dat is gewezen op een verzoek om herziening. Een dergelijk verzoek moet niet-ontvankelijk worden verklaard.6
Voor zover de verzoeken van belanghebbende aldus moeten worden opgevat dat hij opnieuw verzoekt om herziening van de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2021, heeft het volgende te gelden.
Als grond voor herziening van een arrest van de Hoge Raad als bedoeld in artikel 29e AWR kunnen op grond van artikel 29 van die wet in samenhang gelezen met artikel 8:119, lid 1, Awb slechts dienen feiten of omstandigheden die hebben plaatsgevonden vóór dat arrest, die tevens bij de indiener van het verzoekschrift om herziening vóór dat arrest niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en die voorts, waren zij bij de Hoge Raad eerder bekend geweest, tot een ander arrest zouden hebben kunnen leiden.
De huidige verzoeken van belanghebbende om herziening behelzen geen feiten of omstandigheden als hiervóór bedoeld. Het gaat daarin slechts om feiten of omstandigheden die belanghebbende vóór de arresten van de Hoge Raad van 15 januari 2021 reeds bekend waren. Daarom moeten de verzoeken in zoverre worden afgewezen.7
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.