Home

Hoge Raad, 03-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1504, 21/03076

Hoge Raad, 03-11-2023, ECLI:NL:HR:2023:1504, 21/03076

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
3 november 2023
Datum publicatie
3 november 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1504
Formele relaties
Zaaknummer
21/03076

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting; art. 13 Wet Vpb 1969; deelnemingsvrijstelling; dividendvordering en valutaresultaten; op welk moment moet de dividendvordering worden geactiveerd? op welk moment wordt de vrijgestelde deelnemingssfeer verlaten?

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 21/03076

Datum 3 november 2023

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 15 juni 2021, nr. 20/003521, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 19/2025) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2011 opgelegde navorderingsaanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake heffingsrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.G. Barnard en E.P. Hageman, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 21 januari 2022 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende behoort tot een internationaal concern (hierna: het concern). De enige aandeelhouder van belanghebbende is gevestigd in de Verenigde Staten (hierna: de moedervennootschap). Belanghebbende houdt alle aandelen in een in Zwitserland gevestigde vennootschap naar Zwitsers recht (hierna: de dochtervennootschap).

2.2

De moedervennootschap heeft een “Debt Payoff Plan” opgesteld dat ertoe strekte groepsleningen uit de boeken van het concern te elimineren.

2.3

In het kader hiervan hebben het bestuur en de aandeelhoudersvergadering van de dochtervennootschap op 1 juli 2011 besloten tot uitkering van een dividend van 104.000.000 Zwitserse franken (CHF) (hierna: het Zwitserse dividend).

2.4

Op 4 augustus 2011 heeft de dochtervennootschap het Zwitserse dividend betaald door vorderingen op een groepsvennootschap ter waarde van CHF 104.000.000 aan belanghebbende over te dragen.

2.5

Eveneens op 4 augustus 2011 hebben het bestuur en de aandeelhoudersvergadering van belanghebbende, ook in het kader van het Debt Payoff Plan, besloten tot uitkering van een interim-dividend aan de moedervennootschap van CHF 104.000.000. Belanghebbende heeft op diezelfde dag de hiervoor in 2.4 bedoelde, door haar verkregen vorderingen als dividend aan de moedervennootschap overgedragen.

2.6

Belanghebbende berekent haar belastbare bedrag in het kader van de heffing van vennootschapsbelasting in euro’s.

2.7

De koers van de Zwitserse frank ten opzichte van de euro is in de periode van 1 juli 2011 tot 4 augustus 2011 gestegen.

2.8

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat het door haar op 4 augustus 2011 ontvangen, vrijgestelde Zwitserse dividend moet worden verantwoord op 4 augustus 2011 naar de waarde in euro’s op die datum. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2011 heeft belanghebbende het Zwitserse dividend dan ook als een vrijgestelde bate verantwoord voor CHF 104.000.000, omgerekend naar euro’s tegen de koers van de Zwitserse frank op 4 augustus 2011, te weten € 95.439.112.

2.9

De Inspecteur stelt zich daarentegen op het standpunt dat het Zwitserse dividend moet worden verantwoord op de datum van declaratie ervan door de dochtervennootschap, te weten 1 juli 2011, naar de waarde in euro’s op dat moment, en dat belanghebbende daarna een tot de winstsfeer behorende vordering tot uitbetaling van dit dividend heeft op de dochtervennootschap. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag heeft hij het Zwitserse dividend daarom gewaardeerd tegen de koers van de Zwitserse frank op 1 juli 2011, resulterend in een vrijgesteld bedrag van € 84.780.305. Hij heeft op grond daarvan een bedrag van € 10.658.807 in aanmerking genomen als door belanghebbende behaalde, belaste koerswinst op de vordering tot uitbetaling van het Zwitserse dividend.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of belanghebbende in 2011 als gevolg van de hiervoor in 2.7 bedoelde koersstijging een belaste koerswinst van € 10.658.807 heeft behaald.

3.2

Belanghebbende stelde zich voor het Hof primair op het standpunt dat haar vordering tot uitbetaling van het Zwitserse dividend feitelijk en rechtens op 4 augustus 2011 is ontstaan en genoten. Dit was volgens belanghebbende ook in overeenstemming met de bedoeling van de bij de dividenduitkeringen betrokken partijen. Daarom meent belanghebbende dat zij geen belaste koerswinst van € 10.658.807 heeft behaald in de periode van 1 juli 2011 tot 4 augustus 2011.Voor het geval haar vordering tot uitkering van het Zwitserse dividend op 1 juli 2011 is ontstaan, stelde belanghebbende zich voor het Hof subsidiair op het standpunt dat zij op dat moment een even grote schuld in Zwitserse franken aan haar moedervennootschap in aanmerking moet nemen, waardoor zich voor haar per saldo geen koersresultaat voordoet. Belanghebbende baseerde dit subsidiaire standpunt op de samenhang tussen het Zwitserse dividend en de in het Debt Payoff Plan voorziene dooruitkering daarvan aan de moedervennootschap.

3.3.1

Het Hof heeft het primaire standpunt van belanghebbende verworpen. Het heeft daartoe vastgesteld dat de aandeelhouder van de dochtervennootschap op 1 juli 2011 onvoorwaardelijk heeft besloten dat deze vennootschap een dividend uitkeert met een waarde van CHF 104.000.000 en dat het bestuur van de dochtervennootschap daaraan op 1 juli 2011 zijn goedkeuring heeft gegeven. Dit betekent naar het oordeel van het Hof dat belanghebbende een recht op dividend ter waarde van CHF 104.000.000 heeft verkregen als voordeel uit hoofde van haar deelneming in de dochtervennootschap. Dat recht is op 1 juli 2011 tot het vermogen van belanghebbende gaan behoren. Na dat tijdstip ontstane waardeveranderingen van dat recht kunnen niet meer als een voordeel uit hoofde van de deelneming in de dochtervennootschap worden aangemerkt, aldus het Hof.

3.3.2

Dat zou volgens het Hof anders zijn indien het op 1 juli 2011 aan belanghebbende toegekende recht op dividend ten gevolge van een met de deelneming verband houdende oorzaak niet naar Nederland had kunnen worden overgemaakt. Naar het oordeel van het Hof zijn echter geen feiten en omstandigheden gesteld of aannemelijk geworden waaruit volgt dat die uitzondering zich in dit geval voordoet.

3.3.3

Ook zijn naar het oordeel van het Hof geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan het op 1 juli 2011 aan belanghebbende toegekende recht op dividend naar maatstaf van goed koopmansgebruik op het moment van toekenning een andere waarde had dan de nominale waarde daarvan, bijvoorbeeld omdat op het tijdstip van toekenning zodanige beletselen voor betaling van het dividend zouden hebben bestaan dat toen onzeker was of betaling ooit nog zou plaatsvinden.

3.3.4

Voor zover al uit de door belanghebbende in hoger beroep aangedragen bewijsmiddelen is af te leiden dat het binnen het concern de bedoeling is geweest dat een koersrisico zou worden vermeden over een via haar aan de moedervennootschap door te geleiden dividend, leidt dit het Hof niet tot een ander oordeel met betrekking tot het primaire standpunt van belanghebbende. Uit die bewijsmiddelen volgt naar het oordeel van het Hof namelijk niet dat deze bedoeling ook daadwerkelijk (juridisch) is geëffectueerd.

3.4

Ook het subsidiaire standpunt van belanghebbende heeft het Hof verworpen. Noch uit de door belanghebbende in hoger beroep aangedragen bewijsmiddelen, noch uit het Debt Payoff Plan volgt dat belanghebbende reeds op 1 juli 2011 jegens de moedervennootschap een verplichting is aangegaan tot het betalen van CHF 104.000.000, al dan niet als dividend, aldus het Hof. Belanghebbende kan naar het oordeel van het Hof geen schuld passiveren ter zake van door haar uit te keren dividend zolang nog geen juridisch afdwingbare verplichting uit hoofde daarvan is ontstaan, ook niet indien binnen het concern reeds een intentie tot uitkering bestond. Een juridisch afdwingbare verplichting uit hoofde van het door haar uit te keren dividend is naar het oordeel van het Hof voor belanghebbende pas ontstaan nadat aan de vereisten van artikel 2:216 van het BW (tekst 2011) en haar statuten was voldaan. Uit de hiervoor in 2.5 genoemde besluiten van 4 augustus 2011 maakt het Hof op dat dit op die datum is gebeurd.

4 Beoordeling van het middel

5 Proceskosten

6 Beslissing