Home

Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1793, 22/02219

Hoge Raad, 22-12-2023, ECLI:NL:HR:2023:1793, 22/02219

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
22 december 2023
Datum publicatie
22 december 2023
ECLI
ECLI:NL:HR:2023:1793
Formele relaties
Zaaknummer
22/02219

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting; art. 13, lid 1, Wet Vpb; (geen) kosten ter zake van verkoop deelneming; afscheidsbonussen vooraan werknemers van verkochte deelneming.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/02219

Datum 22 december 2023

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 13 mei 2022, nr. AWB 21/14021, betreffende de aan belanghebbende voor het boekjaar 2015/2016 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.W. Overgaauw, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende, een besloten vennootschap, hield alle aandelen in drie dochtervennootschappen. Twee van de dochtervennootschappen zijn in het buitenland gevestigd. De andere dochtervennootschap, een besloten vennootschap, is in Nederland gevestigd (hierna: de dochtermaatschappij). Belanghebbende heeft op 9 april 2015 de aandelen in de drie dochtervennootschappen aan een derde verkocht.

2.2

Na de hiervoor in 2.1 bedoelde verkoop zijn ten laste van belanghebbende uitkeringen aan het voltallige personeel van de voormalige dochtervennootschappen verstrekt voor een totaalbedrag van € 1.502.854. De hoogte van de aan ieder van de werknemers toegekende afscheidsbonus was afhankelijk van de diensttijd, het salaris en het functioneren van die werknemer.

2.3

Op 11 juni 2015 heeft belanghebbende over de wijze waarop loonheffing van de hiervoor in 2.2 bedoelde uitkeringen zou worden ingehouden, contact met de Belastingdienst opgenomen. Deze uitkeringen zijn vervolgens door de moedervennootschap van belanghebbende in de loonheffing betrokken en via een andere groepsvennootschap aan de werknemers van de drie voormalige dochtervennootschappen uitbetaald. Aan de werknemers van de dochtermaatschappij is in het onderhavige boekjaar (2015/2016) aldus een totaalbedrag van € 1.371.534 uitgekeerd.

2.4

Belanghebbende heeft de uitkeringen in de aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het boekjaar 2015/2016 in aftrek gebracht op de belastbare winst.

2.5

De Inspecteur heeft de uitkeringen aangemerkt als kosten ter zake van de verkoop van de deelnemingen (de drie dochtervennootschappen) en heeft de desbetreffende post op grond van artikel 13, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet Vpb) niet in aftrek toegelaten. Het aangegeven belastbaar bedrag, zijnde een verlies van € 1.087.402, is gecorrigeerd naar een belastbaar bedrag van € 415.452 (-/- € 1.087.402 +/+ € 1.502.854).

3 De oordelen van de Rechtbank

3.1

Voor de Rechtbank was onder meer in geschil of de uitkeringen die aan de werknemers van de dochtermaatschappij zijn uitbetaald (hierna: de afscheidsbonussen), moeten worden aangemerkt als kosten ter zake van de verkoop van de deelneming in de dochtermaatschappij, zodat deze niet ten laste van de belastbare winst van belanghebbende mogen worden gebracht.

3.2

De Rechtbank heeft vooropgesteld dat op grond van artikel 13, lid 1, van de Wet Vpb bij het bepalen van de winst buiten aanmerking blijven de kosten ter zake van de vervreemding van een deelneming. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt, aldus de Rechtbank, dat sprake moet zijn van een rechtstreeks oorzakelijk verband tussen de geclaimde kosten en de verkoop van de deelneming. Kosten kunnen worden aangemerkt als kosten ter zake van de vervreemding van de deelneming, indien zij worden opgeroepen door de vervreemding van de desbetreffende deelneming, in die zin dat de kosten zonder die vervreemding niet zouden zijn gemaakt. Naar het oordeel van de Rechtbank is hieraan voldaan. De uitleg van de Hoge Raad is volgens de Rechtbank dusdanig ruim dat ook kosten die het gevolg zijn van de verkoop van een deelneming onder verkoopkosten van de deelneming vallen, omdat zonder de verkoop van de deelneming die kosten niet zouden zijn gemaakt. In dit geval zouden zonder de verkoop van de deelneming de afscheidsbonussen niet zijn uitgekeerd. Volgens de Rechtbank heeft de Inspecteur de kosten daarom terecht gecorrigeerd. Diens standpunt dat sprake is van een niet-aftrekbare onttrekking behoeft daarom geen bespreking meer, aldus de Rechtbank.

4 Beoordeling van de middelen

5 Proceskosten

6 Beslissing