Hoge Raad, 14-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:581, 21/01770
Hoge Raad, 14-04-2023, ECLI:NL:HR:2023:581, 21/01770
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 14 april 2023
- Datum publicatie
- 14 april 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:581
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2021:543
- Zaaknummer
- 21/01770
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/01770
Datum 14 april 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 11 maart 2021, nr. BK-20/007091, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 19/7146) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.