Hoge Raad, 26-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:800, 21/02708
Hoge Raad, 26-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:800, 21/02708
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 26 mei 2023
- Datum publicatie
- 26 mei 2023
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2023:800
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2021:1492
- Zaaknummer
- 21/02708
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/02708
Datum 26 mei 2023
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 20 mei 2021, nr. 20/004001, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 19/2049) betreffende een aan belanghebbende over de periode 12 september 2016 tot en met 15 september 2018 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door A.J.J. Kreutzkamp, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Nadien heeft belanghebbende – met toestemming van de Hoge Raad – de uitspraak van het Hof bij brief van 15 september 2022 bovendien bestreden op de grond dat zich bij de beëdiging van een of meer van de raadsheren die de bestreden uitspraak hebben gedaan, een onvolkomenheid heeft voorgedaan.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de in het beroepschrift in cassatie aangevoerde klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
De Hoge Raad heeft ook de bij brief van 15 september 2022 aangevoerde klacht beoordeeld. Deze klacht faalt op de gronden die zijn vermeld in de rechtsoverwegingen 5.2.1 tot en met 5.3 en 5.4.2 tot en met 5.8 van het arrest van de Hoge Raad van 21 oktober 2022,
.3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.