Home

Hoge Raad, 12-07-2024, ECLI:NL:HR:2024:1069, 23/04351

Hoge Raad, 12-07-2024, ECLI:NL:HR:2024:1069, 23/04351

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
12 juli 2024
Datum publicatie
12 juli 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1069
Formele relaties
Zaaknummer
23/04351

Inhoudsindicatie

HR verklaart het beroep in cassatie n-o.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/04351

Datum 12 juli 2024

ARREST

op het door Stichting [X] (hierna: belanghebbende), vertegenwoordigd door A. van Velsen, ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 19 september 2023, nrs. 22/00128 en 22/001291.

1 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

1.1

De griffier van de Hoge Raad (hierna: de griffier) heeft belanghebbende bij brief van 30 november 2023 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Omdat belanghebbende het griffierecht niet binnen deze termijn heeft voldaan, is op 30 december 2023 een aanmaning griffierecht naar haar verzonden. Belanghebbende heeft op 26 januari 2024 ter zake van de betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.

1.2

De griffier heeft op 31 januari 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarin hij haar in de gelegenheid stelt met schriftelijke stukken aan te tonen dat zij geen middelen heeft om het griffierecht te betalen en aannemelijk te maken dat ook personen die een direct belang bij haar hebben, het griffierecht niet voor haar kunnen betalen. Daarop heeft belanghebbende op 14 februari 2024 via het webportaal van de Hoge Raad een kopie van haar ‘nihil’-aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2019, een loonstrook van de maand december 2023 van haar enige bestuurder, en een formulier met een aantal persoonsgegevens betreffende die bestuurder toegezonden.

1.3

De griffier heeft op 12 april 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarin hij belanghebbende heeft meegedeeld dat uit de hiervoor in 1.2 bedoelde gegevens niet de conclusie kan worden getrokken dat belanghebbende voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht, en dat het heffen van griffierecht daarom wordt voortgezet.

1.4

De griffier heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 16 april 2024 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgeleverd op het door belanghebbende opgegeven adres. Het griffierecht is niet voldaan.

1.5

De griffier heeft op 16 mei 2024 een bericht in het digitale dossier van belanghebbende geplaatst waarbij belanghebbende in de gelegenheid is gesteld mee te delen waarom het griffierecht niet is betaald. Belanghebbende heeft hierop gereageerd met een via het webportaal van de Hoge Raad ingediende brief van 13 juni 2024, en in die brief erop gewezen dat de hiervoor in 1.2 bedoelde gegevens laten zien dat belanghebbende niet over enig vermogen beschikt en dat haar bestuurder niet over enig vermogen beschikt en een inkomen heeft dat lager is dan 95 procent van het bijstandsniveau.

1.6

Met de hiervoor in 1.2 bedoelde gegevens heeft belanghebbende evenwel niet een zodanig inzicht verschaft in haar inkomsten en vermogen in de voor betaling van het verschuldigde griffierecht relevante periode2 dat aan de hand daarvan kan worden geconcludeerd dat heffing van het volgens de wet verschuldigde bedrag aan griffierecht het voor belanghebbende onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om beroep in cassatie in te stellen.3 De ten aanzien van de bestuurder overgelegde documentatie geeft in dit opzicht evenmin een toereikend inzicht in diens inkomens- en vermogenspositie voor deze periode.

Hetgeen belanghebbende in haar hiervoor in 1.5 vermelde brief van 13 juni 2024 aanvoert, bevat in dit verband geen relevante informatie en vormt dus ook niet een grond voor het oordeel dat belanghebbende ter zake van het niet betalen van het griffierecht niet in verzuim is geweest. Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3 Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.

Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.F. Faase als voorzitter, en de raadsheren P.A.G.M. Cools en F.G.F. Peters, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 12 juli 2024.