Home

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2320, 22/128 en 22/129

Gerechtshof Amsterdam, 19-09-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:2320, 22/128 en 22/129

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
19 september 2023
Datum publicatie
11 oktober 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2023:2320
Formele relaties
Zaaknummer
22/128 en 22/129
Relevante informatie
Art. 6:15 Awb, Art. 8:75a Awb, Art. 8:75 Awb

Inhoudsindicatie

Aanmaningskosten maken geen deel uit van procedure. Bovendien is sprake van een zeer gering financieel belang. Geen recht op imsv en pkv.

Procederen tegen beter weten in.

Uitspraak

kenmerken 22/00128 en 22/00129

19 september 2023

uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer

op de hoger beroepen van

[X] , gevestigd te [Z] , belanghebbende,

(gemachtigde: G. Veldhuisen)

tegen de uitspraak van 13 januari 2022 in de zaken met kenmerken HAA 21/1538 en HAA 21/1539 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

Met dagtekening 21 maart 2017 heeft de ontvanger belanghebbende voor het jaar 2010 aangemaand tot het betalen van de ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) en daarbij € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

1.1.2.

Met dagtekening 21 maart 2017 heeft de ontvanger belanghebbende voor het jaar 2011 aangemaand tot het betalen van de ambtshalve aanslag Vpb en daarbij € 16 aan aanmaningskosten in rekening gebracht.

1.2.

Bij brieven van 2 mei 2017 heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de “ambtshalve aanslagen Vpb 2010 en 2011 en de daarin vermelde kosten van aanmaning ad € 16”.

1.3.

De inspecteur heeft de bezwaren, voor zover deze gericht waren tegen de ambtshalve aanslagen Vpb 2010 en 2011, niet-ontvankelijk verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft hiertegen beroepen ingesteld bij de rechtbank.

1.5.

Ter zitting van de rechtbank van 14 februari 2018 heeft belanghebbende de beroepen ingetrokken.

1.6.

Belanghebbende heeft bij brieven van 2 maart 2018 en 27 maart 2018 verzocht om alsnog uitspraak te doen op het verzoek om een proceskostenvergoeding.

1.7.

Bij uitspraak van 13 januari 2022 heeft de rechtbank als volgt op deze verzoeken beslist (belanghebbende en de inspecteur worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):

“De rechtbank:

- verklaart het verzoek om verweerder te veroordelen in de proceskosten niet-ontvankelijk;

- wijst het verzoek tot een immateriële schadevergoeding af.”

1.8.

De tegen deze uitspraak door belanghebbende ingestelde hoger beroepen zijn bij het Hof ingekomen op 24 februari 2022 en nader gemotiveerd bij brieven van 25 maart 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend. Belanghebbende heeft op 21 juli 2023 nadere stukken ingediend welke in afschrift aan de inspecteur zijn gezonden.

1.9.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 augustus 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 2. Feiten

2.1.

De Hoge Raad heeft bij arresten van respectievelijk 19 februari 2016 en 9 september 2016 de beroepen in cassatie van belanghebbende inzake de ambtshalve aanslagen Vpb 2010 en 2011 niet-ontvankelijk verklaard.

2.2.

De ontvanger heeft de bezwaren tegen de aanmaningskosten bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 30 mei 2017 ongegrond verklaard.

2.3.

In het proces-verbaal van de zitting van 14 februari 2018 staat, voor zover hier van belang, het volgende:

“Nadat partijen, mede in antwoord op vragen van de rechtbank, hun standpunten hebben toegelicht, heeft verweerder ter zitting toegezegd de griffiekosten ten bedrage van € 333 te vergoeden aan eiseres.

De rechtbank zal de bezwaren met dagtekening 2 mei 2017 tegen de aanmaningskosten die op 21 maart 2017 door de ontvanger in rekening zijn gebracht, op de voet van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) doorzenden aan de ontvanger. Met dit proces-verbaal wordt invulling gegeven aan de op grond van artikel 6:15, eerste lid, van de Awb vereiste mededeling van doorzending aan eiseres. De bezwaarschriften zullen naar de ontvanger worden doorgestuurd samen met de uitspraak van de rechtbank van heden inzake het beroep van eiseres ter zake van de in rekening gebrachte kosten dwangbevelen (zaaknummers HAA 17/3526 en HAA 17/3527).

De rechtbank zegt toe de ontvanger van de Belastingdienst conform zijn voorstel te veroordelen om de door eiseres gemaakt proceskosten te vergoeden in de uitspraak van heden in de zaken HAA 17/3526 en HAA 17/3527.

De gemachtigde van eiseres heeft vervolgens verklaard de beroepen in te trekken en heeft ter bevestiging daarvan een verklaring van die strekking op beide beroepschriften ondertekend.”

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is, evenals in eerste aanleg, in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding en vergoeding van immateriële schade.

Voorts is in geschil of de aanmaningskosten in deze procedure aan de orde kunnen komen.

4 4. Overwegingen van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil

6 6. Kosten

7 Beslissing