Hoge Raad, 02-08-2024, ECLI:NL:HR:2024:1085, 23/04644
Hoge Raad, 02-08-2024, ECLI:NL:HR:2024:1085, 23/04644
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 2 augustus 2024
- Datum publicatie
- 2 augustus 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1085
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:2219
- Zaaknummer
- 23/04644
Inhoudsindicatie
Vermogensrendementsheffing ook onder de Herstelwet strijdig met art. 1 EP in combinatie met art. 14 EVRM; Werkelijk rendement; Rechtsherstel; Geen rentevergoeding.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/04644
Datum 2 augustus 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
en
[X] (hierna: belanghebbende)
op het door zowel de Staatssecretaris als belanghebbende ingestelde beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 september 2023, nrs. BK-23/00112 en 23/001131, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nrs. SGR 21/3384 en 21/8397) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2017 en 2018 opgelegde aanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen, de voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet en de daarbij gegeven beschikkingen inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Zowel de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], als belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Belanghebbende en de Staatssecretaris hebben over en weer een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende dreef in de jaren 2017 en 2018 een onderneming in de vorm van een eenmanszaak.
In zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2018 heeft hij per 1 januari 2018 een bedrag van € 626.797 aan liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend.
De Inspecteur is bij het opleggen van de aanslag IB/PVV voor het jaar 2018 van deze aangifte afgeweken, omdat naar zijn oordeel een deel van deze liquide middelen overtollig was en daarom tot de grondslag voor de heffing in box 3 moet worden gerekend.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was onder meer in geschil of, en zo ja in hoeverre, de hiervoor in 2.2 bedoelde liquide middelen overtollig waren. Het Hof heeft geoordeeld dat per 1 januari 2018 van deze liquide middelen een bedrag van € 441.796 overtollig was. Het heeft in verband daarmee de grondslag sparen en beleggen op 1 januari 2018 vastgesteld op € 428.407.
Het Hof heeft vervolgens geoordeeld dat het hierover in aanmerking te nemen fictieve rendement met toepassing van het met ingang van 2017 geldende forfaitaire wettelijke stelsel (hierna: het stelsel 2017) € 16.895 bedraagt. Met toepassing van de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet)2 moet het voordeel uit sparen en beleggen naar het oordeel van het Hof op een hoger bedrag worden vastgesteld, namelijk op € 22.277. Het werkelijke rendement in box 3 is door het Hof vastgesteld op € 4.575. Aangezien belanghebbende door toepassing van het stelsel 2017 wordt geconfronteerd met een heffing naar een voordeel uit sparen en beleggen dat hoger is dan het werkelijk behaalde rendement, waardoor sprake is van een schending van artikel 14 EVRM in samenhang met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, heeft het Hof rechtsherstel geboden door het belastbare inkomen uit sparen en beleggen voor het jaar 2018 te verminderen tot € 4.575.
Omdat belasting in box 3 is geheven in strijd met het EVRM, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof met toepassing van artikel 8:73 Awb recht op een passende vergoeding voor het rentenadeel dat hij als gevolg van de onverschuldigde betaling van belasting heeft geleden. Het Hof heeft de Inspecteur daarom opgedragen aan belanghebbende rente te vergoeden.