Hoge Raad, 13-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1184, 22/01761
Hoge Raad, 13-09-2024, ECLI:NL:HR:2024:1184, 22/01761
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 13 september 2024
- Datum publicatie
- 13 september 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1184
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2022:607
- Zaaknummer
- 22/01761
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/01761
Datum 13 september 2024
ARREST
in de zaak van
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 31 maart 2022, nr. 21/007001, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/3618) betreffende een aan belanghebbende over de periode 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M. Taheri, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de middelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.