Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1544, 24/01386
Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1544, 24/01386
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 25 oktober 2024
- Datum publicatie
- 25 oktober 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1544
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2024:1516
- Zaaknummer
- 24/01386
Inhoudsindicatie
niet-toesturen verweerschrift
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 24/01386
Datum 25 oktober 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 27 februari 2024, nr. BK-ARN 22/9311, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 21/2283) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2018 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.A. Vos, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
Tegen de uitspraak van het Hof wordt onder meer de klacht aangevoerd dat beginselen van een goede procesorde zijn geschonden omdat het Hof geen afschrift van het door de Inspecteur ingediende verweerschrift aan belanghebbende heeft gezonden, zodat belanghebbende niet heeft kunnen reageren op het standpunt dat de Inspecteur daarin heeft ingenomen.
Deze klacht slaagt. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat het Hof een kopie van het verweerschrift aan belanghebbende heeft gezonden.2
De uitspraak van het Hof kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen voor een onderzoek van de zaak in volle omvang. De overige klachten behoeven geen behandeling.
3 Proceskosten
De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. Door het Hof zal worden beoordeeld of aan belanghebbende een vergoeding moet worden toegekend voor de kosten van het geding voor het Hof, het geding voor de Rechtbank, en in verband met de behandeling van het bezwaar.