Home

Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1547, 22/02127

Hoge Raad, 25-10-2024, ECLI:NL:HR:2024:1547, 22/02127

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
25 oktober 2024
Datum publicatie
25 oktober 2024
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1547
Formele relaties
Zaaknummer
22/02127

Inhoudsindicatie

Vennootschapsbelasting; art. 13, lid 16, Wet op de vennootschapsbelasting 1969; aflopende deelneming; optierechten; Falcons-doctrine

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 22/02127

Datum 25 oktober 2024

ARREST

in de zaak van

[X] B.V. (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Rechtbank Gelderland van 6 mei 2022, nr. AWB 21/56001, betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2017 opgelegde aanslag in de vennootschapsbelasting en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door W.R. Munting en J. van de Kerkhof, heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

De Advocaat-Generaal P.J. Wattel heeft op 13 december 2022 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

In 2014 zijn aan belanghebbende aandelen en callopties in een Japanse vennootschap (hierna: de vennootschap) uitgereikt. De aandelen vertegenwoordigden een aandelenbelang van 8,5 procent in de vennootschap en de opties gaven recht op verkrijging van een aandelenbelang van 5 procent in de vennootschap. In november 2015 heeft belanghebbende een deel van de opties prijsgegeven. De daarna resterende opties gaven recht op verkrijging van een aandelenbelang van 2,34 procent in de vennootschap.

2.2

De vennootschap heeft op 22 maart 2017 een notering aan de Tokyo Stock Exchange gekregen. Door die beursgang daalde het aandelenbelang van belanghebbende in de vennootschap tot 2,28 procent en gaven haar opties nog recht op verkrijging van een aandelenbelang van 1,58 procent.

2.3

Na de beursgang heeft belanghebbende haar nog resterende opties uitgeoefend. In haar aangifte voor de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 heeft zij op het daarmee in dat jaar behaalde resultaat de deelnemingsvrijstelling toegepast. Zij deed daarbij een beroep op artikel 13, lid 16, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet).

2.4

Bij het vaststellen van de aanslag in de vennootschapsbelasting voor het jaar 2017 heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat het bepaalde in artikel 13, lid 16, van de Wet niet van toepassing is op het met de uitoefening van de opties behaalde resultaat. Volgens hem mist die bepaling toepassing, omdat opties weliswaar kunnen worden aangemerkt als een belang bij een aandeel, maar niet een deelneming kunnen zijn als bedoeld in artikel 13, lid 2, van de Wet. Om die reden heeft hij de toepassing van de deelnemingsvrijstelling op het met de opties behaalde resultaat geweigerd.

3 De oordelen van de Rechtbank

3.1

Voor de Rechtbank was in geschil of het resultaat dat belanghebbende heeft behaald met de uitoefening van de opties, is vrijgesteld op grond van artikel 13, lid 16, van de Wet. Daarbij spitste het geschil zich toe op de vraag of voor de toepassing van die bepaling opties moeten worden behandeld als deelnemingen.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de deelnemingsvrijstelling niet op grond van deze bepaling van toepassing is op het hiervoor bedoelde resultaat. Volgens de Rechtbank volgt uit artikel 13, lid 16, van de Wet dat slechts dan sprake is van een zogenoemde aflopende deelneming indien het belang vóór het moment dat de omvang van het belang niet meer voldoet aan de voorwaarde van ten minste 5 procent, kwalificeerde als deelneming. Blijkens het bepaalde in het tweede lid van artikel 13 van de Wet kwalificeert een optie niet als zodanig, aldus de Rechtbank. Reeds hierom faalt het beroep van belanghebbende op artikel 13, lid 16, van de Wet. Het arrest van de Hoge Raad van 6 november 2020, ECLI:NL:HR:2020:1738, leidt niet tot een ander oordeel, omdat het in dat arrest gaat over de vraag of het resultaat op zogenoemde ongedekte opties onder de deelnemingsvrijstelling valt, en uit dat arrest niet valt af te leiden dat een optie op aandelen waarbij de schrijver wel beschikt over de aandelen (een gedekte optie) wel kwalificeert als deelneming, aldus de Rechtbank.

3.2

Vervolgens heeft de Rechtbank geoordeeld dat het resultaat op opties op tot een aflopende deelneming behorende aandelen evenmin op grond van het arrest van de Hoge Raad van 22 november 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD8488 (hierna: het Falcons-arrest), onder de deelnemingsvrijstelling valt. Aangezien artikel 13, lid 16, van de Wet ten tijde van het wijzen van het Falcons-arrest nog niet bestond, ziet dat arrest op deelnemingen en niet op aflopende deelnemingen. Het resultaat op een optie op tot een deelneming behorende aandelen valt onder de deelnemingsvrijstelling, aangezien dat resultaat een van een kwalificerend aandeel afgesplitste opbrengst is. Een aflopende deelneming is daarentegen een faciliteit. Het voert te ver om in een geval als het onderhavige het resultaat behaald met de uitoefening van een optie op tot een aflopende deelneming behorende aandelen, zijnde een faciliteit, eveneens onder de deelnemingsvrijstelling te brengen, aldus de Rechtbank.

4 Beoordeling van de klachten

5 Proceskosten

6 Beslissing