Home

Hoge Raad, 19-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1562, 22/02120

Hoge Raad, 19-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1562, 22/02120

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
19 november 2024
Datum publicatie
19 november 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1562
Formele relaties
Zaaknummer
22/02120

Inhoudsindicatie

Opzettelijk onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting, meermalen gepleegd (art. 69 AWR). 1. Onvolkomenheid bij beëdiging van één of meer raadsheren van hof ’s-Hertogenbosch die uitspraak hebben gewezen, art. 5.2 en 6.2 Wet RO. 2. Bewijsklachten voorwaardelijk opzet. Pleitbaar standpunt dat verdachte AOV-premies als aftrekpost mocht opvoeren in aangiften IB, nu deze premies op verdachte hebben “gedrukt”.

HR: art. 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/02120

Datum 19 november 2024

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 31 mei 2022, nummer 20-000891-21, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1968,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, advocaat in Rotterdam, en P. van Dongen, advocaat in Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

De plaatsvervangend advocaat-generaal M.E. van Wees heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest, maar uitsluitend voor wat betreft de strafoplegging, tot vermindering daarvan aan de hand van de gebruikelijke maatstaf en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de opgelegde geldboete van € 3.000, subsidiair 40 dagen hechtenis.

4 Beslissing