Hoge Raad, 01-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1570, 23/01376
Hoge Raad, 01-11-2024, ECLI:NL:HR:2024:1570, 23/01376
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 1 november 2024
- Datum publicatie
- 1 november 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:1570
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHDHA:2023:399
- Zaaknummer
- 23/01376
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/01376
Datum 1 november 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE ROTTERDAM
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 22 februari 2023, nr. BK-22/000281, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (nr. ROT 20/2124) betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door P.R. Autar, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.