Home

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:399, BK-22/00028

Gerechtshof Den Haag, 22-02-2023, ECLI:NL:GHDHA:2023:399, BK-22/00028

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Den Haag
Datum uitspraak
22 februari 2023
Datum publicatie
3 april 2023
ECLI
ECLI:NL:GHDHA:2023:399
Formele relaties
Zaaknummer
BK-22/00028
Relevante informatie
Art. 225 Gemw

Inhoudsindicatie

Parkeerbelasting; de Heffingsambtenaar voldoet met de overgelegde HAS-gegevens van de scanauto aan bewijslast; geen foto dat het voertuig van belanghebbende stond geparkeerd.

Uitspraak

Team Belastingrecht

meervoudige kamer

nummer BK-22/00028

in het geding tussen:

(gemachtigde: P.R. Autar)

en

(vertegenwoordiger: […] )

op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Rotterdam (de Rechtbank) van 3 december 2021, nummer ROT 20/2124.

Procesverloop

1.1.

Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd ten bedrage van € 64,42, bestaande uit € 1,72 verschuldigde parkeerbelasting en € 62,70 kosten naheffing (de naheffingsaanslag).

1.2.

Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag bezwaar gemaakt. Nadat belanghebbende is gehoord heeft de Heffingsambtenaar het bezwaar afgewezen.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 48. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake hiervan is een griffierecht geheven van € 136. De Heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van 11 januari 2023. Partijen zijn verschenen. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota overgelegd. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt.

Feiten

2.1.

Op de naheffingsaanslag staat als reden voor de naheffing vermeld dat niet voldoende of geen parkeerbelasting is betaald ter zake van het parkeren van een voertuig met kenteken [kenteken] , merk Opel (het voertuig), op de [adres] , [woonplaats] op 9 november 2019 om 11:53 uur.

2.2.

In het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag heeft belanghebbende, voor zover in hoger beroep van belang, het volgende aangevoerd:

“1. Op 9 november 2019 heeft [belanghebbende] wel degelijk parkeerbelasting voldaan. [Belanghebbende] beschikt althans heeft de beschikking gehad over een bezoekersparkeervergunning met contractnummer [nummer] .

[Belanghebbende] heeft getracht zijn kenteken in te voeren, maar door een technische storing bij gemeente Rotterdam was dit niet mogelijk.

Het invoeren van het kenteken is niet verplicht, betaling van belasting wel.

(…)

6. Parkeerbelasting moet door de gebruiker van de geparkeerde auto worden voldaan, dat wil zeggen: betaald, op (elektronische) aangifte. Doordat [belanghebbende] het kenteken niet heeft kunnen ingegeven in de websiteportal van Gemeente Rotterdam is hier sprake van een onjuiste aangifte.

(…)

In casu heeft belanghebbende van meet af aan bedoeld te betalen voor de het voertuig met kenteken [kenteken] .”

2.3.

Ter onderbouwing van de naheffingsaanslag heeft de Heffingsambtenaar zogenaamde HAS-gegevens overgelegd. Er is geen foto overgelegd van het voertuig.

Oordeel van de Rechtbank

3. De Rechtbank heeft, voor zover in hoger beroep van belang, geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiser en de Heffingsambtenaar als verweerder:

“(…)

4.1.

Met de HAS-gegevens en de daarbij behorende ‘Toelichting bij overzicht uit overtredingssysteem’ maakt verweerder naar het oordeel van de rechtbank al aannemelijk dat eisers auto in de betreffende straat stond geparkeerd. Uit de HAS-gegevens volgen duidelijk de noodzakelijke gegevens om dat te kunnen vaststellen: datum (9-11-2019), tijdstip (11:53), straat ( [adres] ), coördinaten ( [coördinaten] ), kenteken ( [kenteken] ) en merk (Opel). Aan dit oordeel draagt nog bij dat eiser in zijn aanvankelijke bezwaar alleen heeft gesteld dat hij heeft geprobeerd om zijn auto voor de bezoekersparkeervergunning aan te melden maar dat dat door een storing niet lukte zonder ook maar iets te betwisten of te zeggen van de plaats/straat van parkeren. Nadat bleek dat verweerder abusievelijk geen foto’s van de scanauto had bewaard, is eiser zich op het standpunt gaan stellen dat verweerder niet kan aantonen dat de auto in de betreffende straat stond geparkeerd. Eiser heeft dus aanvankelijk in bezwaar niet betwist dat zijn auto daar stond en is dat later, tijdens de hoorzitting, ook niet gaan betwisten. De enkele, verder niet onderbouwde stelling dat verweerder niet kan aantonen dat eiser in de betreffende straat stond geparkeerd vindt de rechtbank in ieder geval geen gemotiveerde betwisting van de hiervoor besproken HAS-gegevens.

4.2.

Het gaat hier overigens – anders dan eiser betoogt – niet om een bestraffende sanctie maar om naheffing van niet betaalde parkeerbelasting met kostenverhaal. Dat is een doorberekening van de aan het opleggen van de naheffingsaanslag verbonden kosten aan eiser op grond van artikel 234, lid 5 en 6, van de Gemeentewet (zoals nader geregeld in artikel 2 van het Besluit gemeentelijke parkeerbelastingen). Al daarom gaat zijn daarop gerichte betoog over bewijslast(verdeling) en bewijsmiddel(en) niet op.

4.3.

Eiser doet een beroep op de ‘blackbox-uitspraken’ (uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1259, en van de Hoge Raad van 17 augustus 2018, ECLI:NL:HR:2021:1316; de rechtbank neemt aan dat eiser dat laatste arrest bedoelt en niet het door hem genoemde ECLI:NL:HR:2021:131, dat zal een typefout zijn). Dat beroep gaat niet op al vanwege het volgende.

Anders dan in die uitspraken gaat het bij een naheffingsaanslag, zoals aan eiser is opgelegd, niet om een door het bestuursorgaan genomen besluit dat geheel of ten dele het resultaat is van een geautomatiseerd proces, zoals bijvoorbeeld wel het geval is bij de modelmatige waardebepaling in het kader van de uitvoering van de Wet WOZ. Als verweerder op basis van de door de scanauto vastgestelde feitelijke gegevens (zoals datum, tijdstip van de constatering, straat, coördinaten, kenteken en merk), die worden omgezet met en/of opgeslagen in een digitaal systeem, vaststelt dat een auto is geparkeerd in een betaald-parkeren-gebied zonder zich te houden aan vergunningvoorwaarden en zonder de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen, legt hij een naheffingsaanslag op. Het gaat daarbij om vaststelling van feiten en niet om aannames en keuzes die verweerder doet/maakt om tot het opleggen van de naheffingsaanslag te komen. Verweerder hoefde eiser dus ook geen inzage in het softwaresysteem te bieden.

5. Subsidiair voert eiser aan dat hij zijn kenteken niet kon invoeren vanwege een storing in het systeem en dat hij feitelijk wel de beschikking had over een bezoekersparkeervergunning. Hij doet een beroep op artikel 20 van de Awr en betoogt dat er geen naheffingsaanslag kan worden opgelegd als er niet op de voorgeschreven wijze aangifte is gedaan maar de verschuldigde belasting wel is betaald.

5.1.

De rechtbank zal in het midden laten of de primaire en subsidiaire beroepsgrond wel of niet verenigbaar met elkaar zijn, omdat eisers subsidiaire beroepsgrond al faalt vanwege het volgende.

5.2.

Het beroep dat eiser doet op artikel 20 van de Awr gaat niet op. Het gaat hier om een bezoekersparkeervergunning en dus om ‘vergunningparkeren’ als bedoeld in artikel 225, lid 1, aanhef en onder b, van de Gemeentewet en niet om ‘gewoon’ betaald parkeren als bedoeld in artikel 225, lid 1, aanhef onder a, van de Gemeentewet. Aan die bezoekersparkeer-vergunning is (onder meer) als voorwaarde verbonden dat het kenteken van de geparkeerde auto via de app of de website of telefonisch wordt aangemeld in het bezoekersparkeer-systeem. Wanneer die aanmelding niet heeft plaatsgevonden, zoals hier onbetwist het geval is, is niet voldaan aan alle voorwaarden waaronder de parkeervergunning is verleend. Uit het arrest van de Hoge Raad van 17 december 1997 (ECLI:NL:HR:1997:AA3336) volgt dat dit wordt gezien als parkeren zonder vergunning en dat naheffing dan mogelijk is als er niet is betaald.

5.3.

Dat eiser niet heeft betaald, staat voor de rechtbank vast. Eiser gebruikt veel woorden in zijn beroepschrift en zijn nadere reactie maar komt in feite niet verder dan de stelling dat hij het invoeren van zijn kenteken in het systeem niet mogelijk was in verband met een storing en dat hij de beschikking had over een bezoekersparkeervergunning, waarmee hij kennelijk bedoelt dat hij wel wilde aanmelden maar dat dat feitelijk onmogelijk was. Allereerst maakt eiser in het licht van de betwisting van verweerder, volgens wie er op het bewuste tijdstip geen storing in het systeem van bezoekersparkeren bekend was, niet aannemelijk dat het bezoekersparkeersysteem een storing had en dat hij zijn kenteken op geen enkele wijze (via app, website, sms of telefonisch) in dat systeem kon aanmelden. Hoe dan ook geldt dat, als aanmelding in het bezoekerssysteem op alle mogelijke manieren niet lukte zoals eiser zelf ook stelt, hij gehouden was ‘gewone’ parkeerbelasting te voldoen. Niet is gebleken dat hij dat heeft gedaan. Eiser stelt dat ook niet.

6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.

7. Omdat er nog geen twee jaar zit tussen de ontvangst door verweerder van eisers bezwaarschrift (6 december 2019) en de datum waarop deze uitspraak wordt gedaan (3 december 2021) zal het verzoek om immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn worden afgewezen.”

Omschrijving geschil in hoger beroep en conclusies van partijen

Beoordeling van het hoger beroep

Proceskosten

Beslissing