Home

Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1788, 24/00572

Hoge Raad, 20-12-2024, ECLI:NL:HR:2024:1788, 24/00572

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
20 december 2024
Datum publicatie
20 december 2024
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2024:1788
Formele relaties
Zaaknummer
24/00572

Inhoudsindicatie

Art. 14 EVRM; art. 1 EP; art. 5.20 Wet IB 2001; art. 18 Wet WOZ; Wet rechtsherstel box 3 (Herstelwet). Werkelijk behaald rendement bij aandeel in een VvE en bij onroerende zaken; berekening ongerealiseerde waardeverandering van een woning; invloed van nadere investeringen; waardering eigen gebruik, rechtsvormende taak van de rechter; verkrijging en vervreemding van vrijgestelde bezittingen (ECLI:NL:HR:2024:705).

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/00572

Datum 20 december 2024

ARREST

in de zaak van

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

tegen

[X] (hierna: belanghebbende)

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 28 december 2023, nr. BK-23/000561, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 20/7361) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2019 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.

1 Geding in cassatie

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Advocaat-Generaal M.R.T. Pauwels heeft op 6 september 2024 geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2

De Staatssecretaris heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Belanghebbende heeft in haar aangifte voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor het jaar 2019 een rendementsgrondslag in box 3 aangegeven die voor haarzelf en haar echtgenoot tezamen € 648.399 bedraagt. De door haar aangegeven bezittingen bestaan uit bank- en spaartegoeden en een tweede woning, waarvan de WOZ-waarde voor het jaar 2019 (uitgaande van de waardepeildatum 1 januari 2018) aanvankelijk was vastgesteld op € 176.000. Volgens de bij de aangifte gemaakte gezamenlijke keuze van belanghebbende en haar echtgenoot bedraagt het aandeel van belanghebbende in de grondslag voor de berekening van het box 3-inkomen 38,76 procent en dat van haar echtgenoot 61,24 procent.

2.2

De tweede woning wordt niet aangehouden als beleggingsobject en wordt niet verhuurd. Na correctie door de heffingsambtenaar, die heeft plaatsgevonden na het indienen van de aangifte IB/PVV voor het jaar 2019, bedraagt de vastgestelde WOZ-waarde van die woning voor het jaar 2019 € 167.000 (uitgaande van de waardepeildatum 1 januari 2018) en voor het jaar 2020 € 168.000 (uitgaande van de waardepeildatum 1 januari 2019).

2.3

De eigendom van de tweede woning komt toe aan een vereniging van eigenaren (hierna: de VvE), waarvan belanghebbende en haar echtgenoot lid zijn. Het totaalsaldo op de bankrekeningen van de VvE bedroeg op 31 december 2019 € 152.736. Het saldo op 1 januari 2019 is niet vastgesteld.

2.4

De rente-inkomsten van belanghebbende en haar echtgenoot bedroegen in 2019 € 1.019,43. De kosten ter zake van bank- en spaartegoeden bedroegen in dat jaar € 120.

2.5

De Inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag in de IB/PVV voor het jaar 2019 opgelegd waarbij hij het inkomen uit sparen en beleggen (box 3-inkomen) in overeenstemming met de aangifte heeft vastgesteld. Naar aanleiding van het Besluit rechtsherstel box 33 heeft de Inspecteur de aanslag op 27 juli 2022 verminderd, waarbij hij het box 3-inkomen van belanghebbende heeft verminderd naar € 3.485. In verband met de nadere vaststelling van de WOZ-waarden van de tweede woning door de heffingsambtenaar, heeft de Inspecteur zich in hoger beroep nader op het standpunt gesteld dat de aanslag dienovereenkomstig moet worden aangepast, en gebaseerd dient te worden op een voordeel uit sparen en beleggen voor belanghebbende van € 3.319.

3 Procedure voor het Hof

3.1

Voor het Hof was in geschil of de belastingheffing over het inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM (hierna: EP) en met artikel 14 EVRM. Belanghebbende beriep zich hiertoe op het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1963 (hierna: het arrest van 24 december 2021). Zij stelde zich op het standpunt dat zij slechts belast dient te worden voor haar aandeel in het daadwerkelijk door haar en haar echtgenoot gerealiseerde rendement. Zij betoogde in dat verband onder meer dat een ongerealiseerde waardestijging van de tweede woning niet tot de grondslag van de inkomsten uit sparen en beleggen moet worden gerekend.

3.2.1

Het Hof is ervan uitgegaan dat op grond van het arrest van 24 december 2021 vanwege een schending van artikel 1 EP en artikel 14 EVRM een op rechtsherstel gerichte compensatie aan belanghebbende moet worden geboden. Het Hof heeft geoordeeld dat die compensatie in beginsel dient aan te sluiten bij het werkelijk behaalde rendement, en dat niet meer hoort te worden belast dan de feitelijk genoten rente, dividend, huur, royalty's en mogelijk andere vormen van direct gerealiseerde vermogensopbrengst. Ongerealiseerde vermogenswinsten passen naar het oordeel van het Hof niet binnen de term "werkelijk behaald rendement”. Bij de bepaling van het door belanghebbende werkelijk behaalde rendement dient de niet gerealiseerde waardestijging van de tweede woning daarom buiten beschouwing te blijven, aldus het Hof.

3.2.2

Aangezien vaststaat dat de tweede woning niet wordt verhuurd en niet is vervreemd, heeft het Hof hiervoor geen inkomen in aanmerking genomen.

3.3

Naar het oordeel van het Hof moet voor belanghebbende en haar echtgenoot in box 3 rekening worden gehouden met het daadwerkelijk behaalde rendement op hun aandeel in het vermogen van de VvE. Het Hof heeft de waarde van dit aandeel in goede justitie bepaald op € 2.500. Gelet op het feit dat het grootste deel van het banksaldo van de VvE (€ 147.200) op een spaarrekening stond, en ervan uitgaande dat daarover rente is genoten, heeft het Hof het door belanghebbende en haar echtgenoot met hun aandeel in de reserve van de VvE behaalde rendement in goede justitie bepaald op € 25.

3.4

Gelet op het voorgaande heeft het Hof het door belanghebbende en haar echtgenoot in 2019 werkelijk behaalde rendement becijferd op € 1.019,43 aan rente op de banktegoeden minus € 120 aan bankkosten, dat is per saldo € 899,43. Vermeerderd met € 25 rendement op het aandeel in de reserve van de VvE, komt dat uit op een bedrag aan werkelijk rendement van € 924,43. Dit leidt voor belanghebbende, gelet op de tussen haar en haar echtgenoot gekozen verdeling, tot een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van (afgerond) € 358. Dit rendement is lager dan het door de Inspecteur in hoger beroep op basis van de Wet rechtsherstel box 3 (hierna: de Herstelwet)4 verdedigde fictieve rendement van € 3.319. Het Hof heeft daarom nader rechtsherstel geboden door de aanslag verder te verminderen, uitgaande van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van belanghebbende van € 358.

4 Beoordeling van het middel

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing