Hoge Raad, 16-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:239, 22/00619
Hoge Raad, 16-02-2024, ECLI:NL:HR:2024:239, 22/00619
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 16 februari 2024
- Datum publicatie
- 16 februari 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:239
- Formele relaties
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:188
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:96
- Zaaknummer
- 22/00619
Inhoudsindicatie
Schenking bij aangaan van huwelijkse voorwaarden? Fraus legis. Artikel 11 SW; verblijvensbeding.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/00619
Datum 16 februari 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 4 januari 2022, nr. 20/008041, op het hoger beroep van de Inspecteur tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 19/2137) betreffende een aanslag in de erfbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door F.H. van der Kamp, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
Het beroepschrift in cassatie en het geschrift waarbij incidenteel beroep in cassatie is ingesteld, zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft in het principale beroep een conclusie van repliek ingediend. Zij heeft voorts schriftelijk haar zienswijze over het incidentele beroep naar voren gebracht.
Op 17 februari 2023 heeft Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het principale beroep in cassatie en ongegrondverklaring van het incidentele beroep in cassatie.2
Belanghebbende heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende is op 2 september 2015 in wettelijke gemeenschap van goederen gehuwd met [A] (hierna: erflater). Met hem had zij toen al 33 jaar een affectieve relatie. Belanghebbende en erflater zijn op 19 oktober 2017 huwelijkse voorwaarden aangegaan, waarbij zij onder verwijzing naar artikel 1:121 BW zijn overeengekomen dat erflater zal zijn gerechtigd tot 10 procent van zowel de schulden als de goederen van de gemeenschap en belanghebbende tot 90 procent daarvan.
Erflater is op [...] 2017 overleden. Belanghebbende is de enige erfgename. Zij heeft de nalatenschap zuiver aanvaard.
Uitgaande van een 50-50-verdeling van de gemeenschap van goederen heeft de Inspecteur een aanslag erfbelasting opgelegd naar een belaste verkrijging van € 1.206.459.
3 Procedure voor het Hof
Voor het Hof was in geschil of de aanslag erfbelasting moet worden vastgesteld uitgaande van een verdeling van de gemeenschap van goederen van 50-50, zoals de Inspecteur voorstaat, of van 10-90, zoals belanghebbende voorstaat. Meer in het bijzonder was in geschil of (a) het aangaan van de huwelijkse voorwaarden is aan te merken als een schenking ter grootte van 40 procent van de omvang van de toenmalige gemeenschap van goederen die binnen 180 dagen voor het overlijden van erflater heeft plaatsgevonden, dan wel (b) met het aangaan van de huwelijkse voorwaarden een beding is overeengekomen waarop artikel 11, lid 2, dan wel lid 4, Successiewet 1956 (hierna: SW) van toepassing is, dan wel (c) het aangaan van de huwelijkse voorwaarden wegens strijd met doel en strekking van artikel 1, leden 1 en 7, SW en artikel 12, lid 1, SW op een lijn moet worden gesteld met een schenking die binnen 180 dagen voor het overlijden van erflater heeft plaatsgevonden.
Het Hof heeft onder verwijzing naar arresten van de Hoge Raad van 28 januari 1959, 17 maart 1971 en 7 mei 20213 geoordeeld dat het aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet heeft geleid tot een vermogensverschuiving tussen de echtgenoten op grond waarvan een schenking of gift kan worden aangenomen, omdat belanghebbende op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden niet kon beschikken over 90 procent van de in de huwelijksgoederengemeenschap aanwezige goederen of daarop aanspraak kon maken als ware het een haar afzonderlijk toebehorend vermogensbestanddeel.
Verder heeft het Hof geoordeeld dat geen sprake is van een verblijvensbeding, omdat de huwelijksgoederengemeenschap ook op andere wijze dan door overlijden zou kunnen zijn ontbonden en belanghebbende ook in dat geval 90 procent van die gemeenschap zou toekomen. Het Hof achtte artikel 11, leden 2 en 4, SW daarom niet van toepassing.
Ten slotte heeft het Hof geoordeeld dat het beroep van de Inspecteur op fraus legis slaagt. Daartoe heeft het geoordeeld dat niet aannemelijk is geworden dat er voor het aangaan van de huwelijkse voorwaarden een andere reden was dan het ontgaan van erfbelasting. Voorts heeft het Hof geoordeeld dat op het moment van aangaan van de huwelijkse voorwaarden geen sprake was van enigszins gelijke levens- en sterftekansen, omdat erflater toen reeds ernstig ziek was. Hierdoor vormt het aangaan van de huwelijkse voorwaarden een bevoordeling van belanghebbende die op een lijn moet worden gesteld met een schenking binnen 180 dagen voor het overlijden van erflater. Alsdan fingeert artikel 12 SW de bevoordeling tot een verkrijging krachtens erfrecht, aldus het Hof.