Hoge Raad, 19-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:629, 21/04337
Hoge Raad, 19-04-2024, ECLI:NL:HR:2024:629, 21/04337
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 19 april 2024
- Datum publicatie
- 19 april 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:629
- Zaaknummer
- 21/04337
Inhoudsindicatie
Arubaanse winstbelasting; art. 4 Landsverordening winstbelasting; geldverstrekking door vennootschap aan dochtervennootschap; onzakelijke lening?
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/04337
Datum 19 april 2024
ARREST
in de zaak van
[X] N.V. (hierna: belanghebbende)
tegen
de MINISTER VAN FINANCIËN VAN ARUBA
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba van 6 augustus 2021, nr. AUA2020H000071, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerecht in eerste aanleg van Aruba (nr. AUA201901313) betreffende een aan belanghebbende over het jaar 2012 opgelegde navorderingsaanslag in de winstbelasting.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door J.T. Folkeringa, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Minister, vertegenwoordigd door [P] , heeft een verweerschrift ingediend.
2 Uitgangspunten in cassatie
Belanghebbende, een naar het recht van Aruba opgerichte naamloze vennootschap, dreef sinds 2006 een onderneming. De aandelen in belanghebbende werden voor 99,5 procent gehouden door een in Zwitserland gevestigde vennootschap (hierna: de Holding).
In 2006 heeft de Holding aan belanghebbende een bedrag van Afl. 925.335 verstrekt, welk bedrag zij als schuld aan de Holding op haar balans heeft opgenomen. In de jaren 2007 tot en met 2012 fluctueerde deze schuld van belanghebbende al naar gelang daarop werd afgelost of extra gelden werden verstrekt.
Halverwege het jaar 2011 zijn de activiteiten van belanghebbende gestaakt en is zij in liquidatie getreden. De liquidatie is op 27 augustus 2016 voltooid.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2012 geen aangifte voor de winstbelasting gedaan, terwijl zij daartoe wel was uitgenodigd. De aanslag in de winstbelasting voor dat jaar is in 2015 opgelegd naar een ambtshalve vastgestelde winst van Afl. 63.250.
In 2017 heeft belanghebbende alsnog een aangiftebiljet voor de winstbelasting voor het jaar 2012 ingediend en daarop een verlies vermeld van Afl. 1.000. Per 31 december 2012 is op haar balans een bedrag van Afl. 750.164 aan kortlopende schuld vermeld en een gelijk bedrag aan negatief eigen vermogen. Volgens de balans per 31 december 2011 bedragen de schuld en het negatieve vermogen van belanghebbende Afl. 749.164.
De onderhavige navorderingsaanslag in de winstbelasting voor het jaar 2012 is, na verrekening van verliezen uit 2007 en 2008, opgelegd naar een winst van Afl. 500.500. De Inspecteur heeft daarbij in de winst begrepen een bedrag van Afl. 750.100 dat hij heeft aangemerkt als een belaste vrijval van de schuld van belanghebbende aan de Holding. Bij uitspraak op bezwaar heeft hij de vastgestelde winst verlaagd, tot Afl. 368.800, in verband met de verrekening van een verlies uit 2010.
3 De oordelen van het Hof
Voor het Hof was – voor zover in cassatie van belang – in geschil het antwoord op de vraag of de Inspecteur terecht het hiervoor in 2.6 vermelde bedrag van Afl. 750.100 tot de winst van 2012 heeft gerekend.
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord en daartoe onder meer het volgende geoordeeld. In hoger beroep is tussen partijen niet in geschil dat de bedragen die de Holding in 2006 en latere jaren aan belanghebbende heeft verstrekt, in civielrechtelijke zin moeten worden aangemerkt als een lening. Deze kwalificatie heeft in beginsel ook te gelden voor de toepassing van de fiscale wetgeving, tenzij zich een van de drie uitzonderingen voordoet als genoemd in het arrest van de Hoge Raad van 27 januari 1988, ECLI:NL:HR:1988:ZC3744. In deze zaak doet zich volgens het Hof geen van deze drie uitzonderingsgevallen voor. De door belanghebbende gestelde omstandigheid dat de gelden onder onzakelijke condities (groot risico, geen zekerheden, geen rente) door de Holding aan belanghebbende werden verstrekt, maakt niet dat reeds daarmee sprake is van een kapitaalverstrekking. Immers kan in dat geval sprake zijn van een lening met een onzakelijk debiteurenrisico, aldus het Hof.