Hoge Raad, 24-05-2024, ECLI:NL:HR:2024:751, 21/01709
Hoge Raad, 24-05-2024, ECLI:NL:HR:2024:751, 21/01709
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 24 mei 2024
- Datum publicatie
- 24 mei 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:751
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHARL:2021:2185
- Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:345
- Zaaknummer
- 21/01709
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Art. 8:73 (oud) Awb; verzoek om vergoeding van rente bij een verliesverrekeningsbeschikking als bedoeld in art. 21, lid 1, Wet Vpb 1969, nadat het schadeveroorzakende besluit (de verliesvaststellingsbeschikking als bedoeld in art. 20b, lid 1, Wet Vpb 1969) onherroepelijk is geworden. Art. 30g, lid 4 (oud) AWR.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 21/01709
Datum 24 mei 2024
ARREST
in de zaak van
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
tegen
[X] B.V. (hierna: belanghebbende)
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 maart 2021, nrs. 19/00652 en 19/006531, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nrs. AWB 18/5161 en AWB 18/5162) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
1 Geding in cassatie
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Op 7 april 2022 heeft Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman geconcludeerd tot gegrondverklaring van het beroep in cassatie.2
2 Uitgangspunten in cassatie
De Inspecteur heeft aan belanghebbende voor het boekjaar 2006/2007 met dagtekening 7 augustus 2010 een aanslag in de vennootschapsbelasting opgelegd naar een belastbare winst van negatief € 62.692 en een belastbaar bedrag van nihil. Gelijktijdig is bij beschikking als bedoeld in artikel 20b, lid 1, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: de Wet) het verlies van dat boekjaar vastgesteld op € 62.692 (hierna: de verliesvaststellingsbeschikking).
Belanghebbende heeft tegen de verliesvaststellingsbeschikking rechtsmiddelen aangewend. Dat heeft uiteindelijk geleid tot de uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 mei 20173, waarbij het verlies van het boekjaar 2006/2007 is vastgesteld op € 1.581.368. Deze uitspraak is onherroepelijk geworden.
Het verlies van het boekjaar 2006/2007 is bij beschikking als bedoeld in artikel 21, lid 1, van de Wet met dagtekening 9 september 2017 gedeeltelijk verrekend met de winst van het boekjaar 2003/2004 (hierna: de verliesverrekeningsbeschikking). De verliesverrekeningsbeschikking heeft geleid tot een teruggave van vennootschapsbelasting van € 536.569, die op 13 september 2017 aan belanghebbende is betaald. Ter zake van deze verliesverrekening is geen rente vergoed.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de verliesverrekeningsbeschikking en daarbij verzocht om vergoeding van rente “in welke vorm dan ook” over de periode 7 augustus 2010 tot en met 30 mei 2017.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de verliesverrekeningsbeschikking gehandhaafd en het verzoek om vergoeding van rente afgewezen.
De Rechtbank heeft het door belanghebbende tegen die uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3 De oordelen van het Hof
Het Hof heeft geoordeeld dat de wettelijke regels rond heffings- of belastingrente geen basis bieden om heffings- of belastingrente te berekenen met betrekking tot enig (rente)nadeel geleden door de late verliesverrekening.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat het verzoek om vergoeding van renteschade als gevolg van de omstandigheid dat de Inspecteur de verliesvaststellingsbeschikking onjuist heeft vastgesteld, moet worden beschouwd als een verzoek als bedoeld in artikel 8:73 Awb (tekst tot 1 juli 2013). Daartoe heeft het Hof overwogen dat het rentenadeel dat belanghebbende heeft ondervonden, feitelijk wordt veroorzaakt door de verliesvaststellingsbeschikking, waarin het verlies tot een te laag bedrag was vastgesteld. Of belanghebbende nadeel heeft ondervonden door de onrechtmatige verliesvaststellingsbeschikking en, zo ja, wat de omvang van dit nadeel is, kan volgens het Hof echter eerst worden vastgesteld nadat een verliesverrekeningsbeschikking (tot een juist bedrag) is afgegeven. Deze wisselwerking tussen de verliesvaststellingsbeschikking en de verliesverrekeningsbeschikking maakt volgens het Hof dat eerst in de onderhavige procedure inzake de verliesverrekeningsbeschikking is komen vast te staan dat en in welke mate belanghebbende schade heeft geleden.
Gelet op deze onlosmakelijke verbondenheid tussen de beide beschikkingen heeft het Hof geoordeeld dat voor deze procedure heeft te gelden dat het feit dat de verliesverrekeningsbeschikking eerst op 9 september 2017 is vastgesteld, rechtstreeks zijn oorzaak vindt in de verliesvaststellingsbeschikking. Deze laatstgenoemde beschikking dateert van 7 augustus 2010, zodat op schade veroorzaakt door dit besluit artikel 8:73 Awb van toepassing is. Belanghebbende mag daarom ook in de procedure over de verliesverrekeningsbeschikking vragen om vergoeding van de schade die door de onrechtmatigheid van de verliesvaststellingsbeschikking is veroorzaakt. Gezien de omstandigheid dat belanghebbende in de toelichting van het bezwaar heeft verzocht om vergoeding van rente “in welke vorm dan ook”, kan het bezwaar van belanghebbende tegen de verliesverrekeningsbeschikking niet anders worden opgevat dan dat dit mede een verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 Awb omvat, aldus het Hof.
Het Hof heeft verder geoordeeld dat artikel 30g, lid 4, AWR (tekst tot 1 januari 2013) niet in de weg staat aan vergoeding van rente. Dit artikellid bepaalt weliswaar dat bij terugwenteling van verlies (verrekening van verlies met winst uit een eerder jaar) geen heffingsrente is verschuldigd, maar dit artikellid gaat niet zover dat op grond hiervan geen recht op schadevergoeding zou bestaan indien de verliesverrekening later plaatsvindt dan wettelijk voorgeschreven, aldus het Hof.
Naar het oordeel van het Hof is het (hoger) beroep tegen de verliesverrekeningsbeschikking in die zin gegrond dat deze in strijd met een wettelijk voorschrift niet gelijktijdig met het vaststellen van de aanslag over het jaar waarin het verlies is ontstaan, is vastgesteld. Belanghebbende heeft naar het oordeel van het Hof daarom recht op vergoeding van wettelijke rente over de periode 7 augustus 2010 tot en met 30 mei 2017.