Hoge Raad, 07-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:826, 22/04018
Hoge Raad, 07-06-2024, ECLI:NL:HR:2024:826, 22/04018
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 7 juni 2024
- Datum publicatie
- 7 juni 2024
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2024:826
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2022:3791
- Zaaknummer
- 22/04018
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 22/04018
Datum 7 juni 2024
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 september 2022, nrs. 22/00014 en 22/000151, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nrs. HAA 20/4230 en HAA 20/4231) betreffende de aan belanghebbende voor de jaren 2016 en 2017 opgelegde aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.