Home

Gerechtshof Amsterdam, 13-09-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3791, 22/00014 en 22/00015

Gerechtshof Amsterdam, 13-09-2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:3791, 22/00014 en 22/00015

Gegevens

Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Datum uitspraak
13 september 2022
Datum publicatie
8 februari 2023
ECLI
ECLI:NL:GHAMS:2022:3791
Zaaknummer
22/00014 en 22/00015
Relevante informatie
Art. 6.17 Wet IB 2001, Art. 38 Uitv reg IB 2001

Inhoudsindicatie

IB/PVV. Aftrek specifieke zorgkosten. Over de aftrek van tandartskosten bereiken partijen overeenstemming. De overige gronden falen. De in hoger beroep ingebrachte stukken onderbouwen niet de gestelde aftrek van extra uitgaven voor kleding en beddengoed en van vervoerskosten.

Uitspraak

kenmerken 22/00014 en 22/00015

13 september 2022

uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer

op het hoger beroep van

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: mr. C.M.E. Schreinemacher)

tegen de uitspraak van 2 december 2021 in de zaken met kenmerken HAA 20/4230 en HAA 20/4231 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen

belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.882.

1.1.2.

De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2017 een aanslag IB/PVV opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.402.

1.2.

Nadat belanghebbende tegen de hiervoor vermelde aanslagen bezwaar heeft gemaakt, heeft de inspecteur bij uitspraken op bezwaar van 8 juni 2020 de aanslagen gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld. Bij uitspraak van 2 december 2021 heeft de rechtbank daarop als volgt beslist (in deze uitspraak wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’):

“De rechtbank:

-

verklaart de beroepen gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar;

-

bepaalt dat de rechtsgevolgen van de vernietigde uitspraken op bezwaar in stand blijven;

-

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 748;

-

draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 48 aan eiser te vergoeden.”

1.4.

Het tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is, evenals de aanvulling van het hogerberoepschrift door belanghebbende met dagtekening 10 januari 2022, bij het Hof ingekomen op 12 januari 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft bij brief van 30 augustus 2022, ingekomen bij het Hof op 31 augustus 2022, nadere stukken ingediend. Afschriften zijn aan de wederpartij verstrekt.

1.6.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 september 2022. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.

2 Feiten

2.1.

De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld:

Feiten

1. Eiser is geboren op [geboortedag] 1963. Eiser had in 2016 geen fiscaal partner. In 2017 heeft eiser een fiscaal partner. Tot het huishouden van eiser behoorde in de onderhavige jaren voorts drie kinderen.

2. Eiser heeft op 12 februari 2018 aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 gedaan. Eiser heeft vervolgens diverse aanvullingen op de aangifte gedaan. In de laatste aanvulling op de aangifte ib/pvv voor het jaar 2016 heeft eiser een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.428 aangegeven.

3. Verweerder heeft bij bief van 21 augustus 2019 aangekondigd voornemens te zijn om af te wijken van de aangifte ib/pvv 2016 van eiser.

4. Na correspondentie over en weer heeft verweerder met dagtekening 18 oktober 2019 de aanslag ib/pvv 2016 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 17.882. Verweerder heeft hierbij een bedrag van € 1.035 aan reiskosten openbaar vervoer, een bedrag van € 14.669 aan aftrekbare kosten voor periodieke uitkeringen en een bedrag van € 750 aan specifieke zorgkosten gecorrigeerd.

5. Eiser heeft op 20 augustus 2018 aangifte ib/pvv voor het jaar 2017 gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.461.

6. Bij brief van 12 december 2019 heeft verweerder aangekondigd voornemens te zijn om af te wijken van de aangifte ib/pvv 2017 van eiser. Eiser heeft niet gereageerd op dit voornemen.

7. Met dagtekening 28 januari 2020 heeft verweerder de aanslag ib/pvv 2017 opgelegd berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 16.402. Verweerder heeft hierbij een bedrag van € 1.375 aan reiskosten openbaar vervoer, een bedrag van € 12.816 aan aftrekbare kosten voor periodieke uitkeringen en een bedrag van € 750 aan specifieke zorgkosten gecorrigeerd.

8. Eiser heeft tegen beide aanslagen bezwaar gemaakt.

9. Verweerder heeft aan eiser bij brieven van 11 mei 2020 de voorgenomen beslissingen op het bezwaar toegestuurd. Hierbij heeft verweerder eiser verzocht om op de bij deze brieven gevoegde reactieformulieren aan te geven of hij gehoord wenst te worden en dit formulier uiterlijk 25 mei 2020 aan hem toe te sturen.

10. Eiser heeft op beide reactieformulieren ingevuld dat hij gehoord wenst te worden. De reactieformulieren zijn op 27 mei 2020 door verweerder ontvangen.

11. Verweerder heeft vervolgens bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 8 juni 2020 de bezwaren van eiser tegen de aanslagen ib/pvv 2016 en 2017 ongegrond verklaard.

12. Verweerder heeft eiser niet gehoord.”

2.2.

Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan. Het Hof voegt hier nog de volgende feiten aan toe.

2.3.

Belanghebbende heeft in hoger beroep nadere stukken ingediend (zie 1.5). Deze stukken betreffen (i) een afleverhistorie van medicijnen (periode 01-08-2014 t/m 22-08-2022) met daarop vermeld de naam van belanghebbende en die van huisarts [X] , (ii) afdrukken van een zoekopdracht binnen belanghebbendes betaalrekening bij de ING en van het resultaat daarvan en (iii) afschriften van die betaalrekening (periode 23-05-2016 t/m 20-02-2017).

3 Geschil in hoger beroep

In hoger beroep is in geschil of de uitspraak van de rechtbank juist is. Niet (langer) in geschil zijn de schending van het hoorrecht en de niet-aftrekbaarheid van kosten voor de periodieke uitkeringen.

4 Het oordeel van de rechtbank

5 Beoordeling van het geschil in hoger beroep

6 Kosten

7 Beslissing