Home

Hoge Raad, 24-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:106, 24/01332

Hoge Raad, 24-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:106, 24/01332

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
24 januari 2025
Datum publicatie
24 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:106
Formele relaties
Zaaknummer
24/01332

Inhoudsindicatie

Artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ; artikel 6:22 Awb; kan een (eventuele) schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ worden gepasseerd met toepassing van artikel 6:22 Awb?; gevolgen vergoeding griffierecht en proceskostenvergoeding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/01332

Datum 24 januari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE KENNEMERLAND ZUID

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 13 februari 2024, nr. 23/3081, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/6728) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Na het verstrijken van de voor de motivering van het beroep in cassatie gestelde termijn heeft belanghebbende een geschrift ingediend. Op dit stuk slaat de Hoge Raad geen acht.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

De heffingsambtenaar van de gemeente Kennemerland Zuid (hierna: de heffingsambtenaar) heeft bij beschikking van 25 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) de waarde van de onroerende zaak [a-straat 1] te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 vastgesteld op € 262.000. In hetzelfde geschrift is ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2021 bekendgemaakt.

2.2

Bij haar daartegen gerichte bezwaarschrift heeft belanghebbende verzocht om toezending van het taxatieverslag, de grondstaffels, indexeringscijfers en de KOUDV- en liggingsfactoren van de woning en de vergelijkingsobjecten (hierna: de overige gegevens).

2.3

De heffingsambtenaar heeft het taxatieverslag naar belanghebbende gestuurd en belanghebbende voor de overige door haar gevraagde gegevens gewezen op het inzagerecht.

2.4

Belanghebbende heeft haar bezwaarschrift aangevuld en daarin het verzoek om toezending van de hiervoor in 2.2 genoemde overige gegevens herhaald. De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

2.5

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar met het verstrekken van het taxatieverslag in de bezwaarfase aan zijn verplichtingen op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft voldaan. Verder heeft de Rechtbank geoordeeld dat, gelet op het door de heffingsambtenaar in beroep overgelegde taxatierapport, de waarde van de woning eerder te laag dan te hoog is vastgesteld. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

3 De oordelen van het Hof

3.1

Voor het Hof was onder meer in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woning te hoog heeft vastgesteld. Met betrekking tot dit geschilpunt heeft het Hof geoordeeld dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.

3.2.1

Voor het Hof heeft belanghebbende verder betoogd dat de heffingsambtenaar artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft geschonden. Volgens belanghebbende heeft de Rechtbank ten onrechte geoordeeld dat de heffingsambtenaar in de bezwaarfase kon volstaan met het verstrekken van het taxatieverslag.

3.2.2

Deze klacht slaagt volgens het Hof wel. De stukken van het geding laten geen andere slotsom toe dan dat belanghebbende aan de heffingsambtenaar een voldoende specifiek verzoek heeft gedaan tot het verstrekken van bepaalde gegevens die ten grondslag liggen aan de vastgestelde waarde van de woning, aldus het Hof. Ook de omstandigheid dat die gegevens mogelijk voorafgaand aan het hoorgesprek wel ter inzage hebben gelegen, doet daaraan niet af. Volgens het Hof was de heffingsambtenaar daarom op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ gehouden te voldoen aan het verzoek van belanghebbende om haar een afschrift van die gegevens te verstrekken, maar heeft hij aan deze verplichting niet voldaan.

3.2.3

Het Hof heeft voorts overwogen dat in een geval waarin wordt geoordeeld dat de waarde niet te hoog is vastgesteld maar wel sprake is van een schending van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ, de rechter bevoegd is maar niet verplicht, om het bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten en het betaalde griffierecht. Het Hof heeft geen aanleiding gezien om van die bevoegdheid gebruik te maken, omdat het aannemelijk acht dat het gebrek aan informatievoorziening door de heffingsambtenaar niet van doorslaggevende betekenis is geweest voor belanghebbende om beroep in te stellen. Belanghebbende heeft in beroep immers tal van andere beroepsgronden aangevoerd die losstaan van de gebrekkige informatieverstrekking, zoals de waardedrukkende invloed van het ontbreken van een achtertuin en spouwmuren, de ongeschiktheid van twee van de gebruikte referentie-objecten en een gebrekkige motivering van de uitspraak op bezwaar, aldus het Hof. Naar het oordeel van het Hof kan bovendien niet worden geoordeeld dat de waarde van de woning pas aannemelijk is gemaakt met de stukken die in de beroepsfase zijn overgelegd. Met name de al in het taxatieverslag genoemde verkoopprijs van het referentie-object [a-straat 2] onderbouwt de waarde ruimschoots. Het Hof heeft geen aanleiding gezien de heffingsambtenaar te veroordelen in de kosten van het geding voor het Hof, en omdat volgens het Hof de uitspraak van de Rechtbank moet worden bevestigd, evenmin in de kosten van het geding voor de Rechtbank.

4 Beoordeling van het middel

5 Proceskosten

6 Nader feitenonderzoek door de Hoge Raad

7 Beslissing