Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:632, 23/308
Gerechtshof Amsterdam, 13-02-2024, ECLI:NL:GHAMS:2024:632, 23/308
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 13 februari 2024
- Datum publicatie
- 20 maart 2024
- Zaaknummer
- 23/308
- Relevante informatie
- Art. 40 WOZ, Art. 17 WOZ
Inhoudsindicatie
WOZ 2021 woning. Schending artikel 40, lid 2, Wet WOZ. Omdat waarde woning niet te hoog is vastgesteld en gebrek aan informatievoorziening niet van doorslaggevende betekenis was voor instellen beroep, geen pkv.
Uitspraak
kenmerk 23/308
13 februari 2024
uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: G. Gieben)
tegen de uitspraak van 17 februari 2023 in de zaak met kenmerk HAA 21/6728 van de rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de heffingsambtenaar van de gemeente Kennemerland Zuid, de heffingsambtenaar.
1 Ontstaan en loop van het geding
De heffingsambtenaar heeft bij beschikking met dagtekening 25 februari 2021 op grond van artikel 22 van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) de waarde (hierna: de WOZ-waarde) van de onroerende zaak aan het adres [A-straat] 106a te [Z] (hierna: de woning) voor het kalenderjaar 2021 naar waardepeildatum 1 januari 2020 vastgesteld op € 262.000. In hetzelfde geschrift is de aanslag onroerendezaakbelasting 2021 bekendgemaakt.
Bij uitspraak van 28 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het tegen de uitspraak op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 3 april 2023. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
Met instemming van partijen heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij brief van 7 februari 2024 heeft het Hof partijen geïnformeerd dat het onderzoek is gesloten.
2 2. Feiten
De rechtbank heeft de volgende feiten vastgesteld (belanghebbende en de heffingsambtenaar worden in de uitspraak van de rechtbank aangeduid als ‘eiseres’ respectievelijk ‘verweerder’):
“1. Eiseres is genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van de woning. De woning is een twee-onder-één-kapwoning, gebouwd in 1900. De inhoud van de woning is 269 m³ en de oppervlakte van het perceel is 98 m².”
Het Hof gaat ook uit van de hiervoor vermelde feiten en vult deze als volgt aan.
In het bezwaarschrift van 27 februari 2021 heeft de gemachtigde van belanghebbende verzocht om het taxatieverslag en om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken. Zij schrijft:
“(…) Ik verzoek u, conform voorgaande zin, van het onderhavige object alsmede van de gehanteerde referentiepanden, de grondstaffels, liggingsfactor, onderbouwing van de indexering naar waardepeildatum en de KOUDV-factoren te overleggen.”
Met dagtekening 1 maart 2021 heeft de heffingsambtenaar het taxatieverslag naar (de gemachtigde van) belanghebbende gestuurd en haar verder gewezen op het inzagerecht tijdens de bezwaarfase.
Belanghebbende heeft haar bezwaarschrift bij brief van 25 mei 2021 aangevuld. Daarin wordt het eerder gedane informatieverzoek herhaald.
Op 23 juli 2021 heeft een hoorzitting plaatsgevonden. In het verslag van het horen is vermeld:
“Tijdens de hoorzitting is het volgende aangevoerd:
Het betreft uitsluitend [A-straat] 106a. Er is ook bezwaar gemaakt (en al gehoord) tegen [A-straat] 106 maar dat is niet juist. Dit bezwaar (…) zal worden ingetrokken.
Er is overlast van de doorgaande weg ( [#] )
Er is onvoldoende rekening gehouden met de ligging in het buitengebied, de verkoopcijfers liggen totaal anders. Op mijn opmerking welk buitengebied, geeft gemachtigde aan dat hij bedoelt dat er sprake is van een ander dorp en dus een andere markt.
Het waardevoorstel is € 245.000.”
Met dagtekening 28 oktober 2021 heeft de heffingsambtenaar uitspraak op bezwaar gedaan. Daarbij verwijst de heffingsambtenaar naar de bijlage bij de uitspraak op bezwaar: een ‘Taxatieadvies’.
Ter onderbouwing van de door hem voorgestane waarde heeft de heffingsambtenaar in de beroepsfase een ‘Waarderapport’ van taxateur [A] overgelegd, met een matrix en grondstaffels.
Bij zijn verweerschrift in hoger beroep heeft de heffingsambtenaar een kopie van een akte van levering van grond meegestuurd. Hieruit blijkt dat op 9 april 2021 een perceel bouwgrond van 120 m² is verkocht voor € 341.708. De grond is gelegen aan de De [B-straat] in [Z] en bestemd voor nieuwbouwwoningen.
Belanghebbende heeft de woning in 2014/2015 gekocht van haar ouders die in de naburige woning [A-straat] 106 wonen. In een (tweede) bezwaarschrift dat belanghebbende zelf op 1 maart 2021 langs elektronische weg heeft ingediend, is een koopsom van € 200.000 vermeld.
Tot de gedingstukken behoort een Taxatierapport van taxateur [B] (waardepeildatum 26 augustus 2014). Daarin is onder meer vermeld:
“Object
(…)
Toegepaste constructie (…) Buitenmuur: steen
Binnenmuur: steen, bouwplaat”
3 Geschil in hoger beroep
Evenals in eerste aanleg is in hoger beroep in geschil of de heffingsambtenaar de waarde van de woning niet te hoog heeft vastgesteld.