Home

Hoge Raad, 07-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:185, 23/01068

Hoge Raad, 07-02-2025, ECLI:NL:HR:2025:185, 23/01068

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 februari 2025
Datum publicatie
7 februari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:185
Formele relaties
Zaaknummer
23/01068

Inhoudsindicatie

Wet waardering onroerende zaken; artikel 40 Wet WOZ; artikel 6:22 Awb, proceskostenvergoeding.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/01068

Datum 7 februari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

het COLLEGE VAN BURGEMEESTER EN WETHOUDERS VAN DE GEMEENTE SCHAGEN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 31 januari 2023, nr. 22/002671, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 20/5771) betreffende een ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken en een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door G. Gieben, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schagen (hierna: het College), vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

De heffingsambtenaar van de gemeente Schagen (hierna: de heffingsambtenaar) heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de Wet WOZ) een beschikking gegeven waarbij de waarde van de woning van belanghebbende (hierna: de woning) voor het jaar 2020 is vastgesteld. Daarbij is ook de aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2020 bekendgemaakt.

2.2

In de bezwaarfase heeft de heffingsambtenaar een taxatieverslag verstrekt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar, eveneens in de bezwaarfase, verzocht om bij niet-volledig tegemoetkomen aan het bezwaar nadere gegevens te verstrekken. Dat betreft onder meer een grondstaffel en een taxatiekaart met daarop vermeld de KOUDV- en liggingsfactoren. De heffingsambtenaar is in de bezwaarfase niet tegemoetgekomen aan dat verzoek.

2.3

De heffingsambtenaar heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De Rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

3 De oordelen van het Hof

3.1

In hoger beroep was de waarde van de woning niet langer in geschil. Wel was voor het Hof in geschil of belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding omdat de heffingsambtenaar niet volledig heeft voldaan aan het hiervoor in 2.2 bedoelde verzoek.

3.2

Het Hof heeft geoordeeld dat de heffingsambtenaar niet in strijd met artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft gehandeld door in de bezwaarfase niet te voldoen aan het verzoek van belanghebbende de grondstaffel en een taxatiekaart met KOUDV- en liggingsfactoren van de woning toe te sturen. Het Hof heeft daartoe verwezen naar zijn uitspraak van 22 februari 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:499, waarin is beslist dat de heffingsambtenaar aan zijn verplichting op grond van artikel 40, lid 2, van de Wet WOZ heeft voldaan indien hij op verzoek een taxatieverslag verstrekt dat is vastgesteld in overeenstemming met een modeltaxatieverslag als bedoeld in artikel 6 van de Uitvoeringsregeling instructie waardebepaling Wet waardering onroerende zaken.

3.3.1

Ook indien anders zou moeten worden geoordeeld, brengt het nalaten van het toezenden door de heffingsambtenaar volgens het Hof niet mee dat de uitspraak op bezwaar en de uitspraak in beroep moeten worden vernietigd, of dat de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar of beroep moet worden veroordeeld, of dat betaald griffierecht aan belanghebbende moet worden vergoed.

3.3.2

Het Hof heeft daartoe in de eerste plaats overwogen dat tussen partijen uiteindelijk geen verschil van opvatting bestaat over de voor de woning vastgestelde waarde en dat de heffingsambtenaar bij de vaststelling van de waarde en de daarop gebaseerde aanslag in de onroerendezaakbelastingen geen beleidsvrijheid toekomt. Belanghebbende is daarom naar het oordeel van het Hof niet benadeeld door een eventuele schending van artikel 40 van de Wet WOZ. In die omstandigheid kan de uitspraak op bezwaar, en daarmee ook de uitspraak van de Rechtbank, gelet op artikel 6:22 Awb hoe dan ook in stand blijven, aldus het Hof.

3.3.3

In de tweede plaats heeft het Hof overwogen dat belanghebbende vooral erop uit is een schending van informatieverplichtingen in beroep aan de orde te stellen en daarmee de kans te vergroten op een gegrond beroep en daarmee samenhangende nevenbeslissingen.

3.3.4

Daarnaast heeft het Hof in aanmerking genomen dat belanghebbende zich over de waarde van de woning in de bezwaarfase al een gefundeerd oordeel heeft kunnen vormen en ook heeft gevormd. Om die reden kan een eventueel verband tussen het niet-toezenden van stukken in de bezwaarfase en het instellen van beroep door belanghebbende in deze procedure niet worden onderkend.

3.3.5

Bovendien had het naar het oordeel van het Hof in de gegeven omstandigheden op de weg van belanghebbende gelegen om tijdens de hoorzitting in de bezwaarfase (nogmaals) het informatieverzoek aan de orde te stellen.

3.3.6

Gelet op de hiervoor in 3.3.3 tot en met 3.3.5 genoemde omstandigheden, bestaat naar het oordeel van het Hof, ook bij toepassing van artikel 6:22 Awb, geen reden de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten van belanghebbende in bezwaar of beroep, of hem op te dragen betaald griffierecht te vergoeden aan belanghebbende.

3.3.7

In aanvulling daarop heeft het Hof geoordeeld dat het belang van het instellen en doorzetten van dit hoger beroep slechts is gelegen in het verkrijgen van een proceskostenvergoeding om redenen van formele aard, terwijl het standpunt van het Hof over de reikwijdte van de verplichting stukken in de bezwaarfase toe te zenden bij belanghebbendes gemachtigde uit diverse uitspraken bekend is. Het belang van het desalniettemin instellen van hoger beroep kan daarom naar het oordeel van het Hof niet bestaan uit het creëren van de mogelijkheid de juistheid van het standpunt van het Hof ter zake te kunnen voorleggen aan de Hoge Raad, omdat – zoals de gemachtigde van belanghebbende weet – die kwestie al in andere in cassatie aanhangige zaken aan de orde is gesteld.

4 Beoordeling van de middelen

5 Slotsom

6 Proceskosten

7 Beslissing