Home

Hoge Raad, 07-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:24, 22/04207

Hoge Raad, 07-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:24, 22/04207

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
7 januari 2025
Datum publicatie
7 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:24
Formele relaties
Zaaknummer
22/04207

Inhoudsindicatie

Poging tot dwang door enige feitelijkheid door eigenaar van huurwoning en eigenaren van makelaar- en vastgoedbeheerkantoor van huurwoning wederrechtelijk te dwingen tot het maken van excuses en/of betaling van enig geldbedrag (art. 284.1.1 Sr) en bedreiging met brandstichting van museum (art. 285.1 Sr). Vrijspraak in eerste aanleg.

1. Bewijsklachten poging tot dwang m.b.t. “door enige feitelijkheid wederrechtelijk dwingen”. 2. Bewijsklacht bedreiging. Is museum een (rechts)persoon tegen wie bedreiging met brandstichting a.b.i. art. 285.1 Sr kan zijn gericht?

Ad 1. HR: Om redenen vermeld in CAG leidt middel niet tot cassatie. CAG: Oordeel hof dat verdachte door ophangen van pamfletten en e-mail heeft geprobeerd in bewezenverklaring genoemde personen te dwingen tot maken van excuses en/of betaling van geldbedrag, geeft niet blijk van onjuiste rechtsopvatting en is toereikend gemotiveerd. V.zv. middel beoogt te klagen dat hof niet naar eis der wet met redenen omkleed zou zijn afgeweken van uitdrukkelijk onderbouwd standpunt, treft het geen doel.

Ad 2. HR herhaalt relevante overwegingen uit HR:2005:LJN AT3659 m.b.t. vereisten voor veroordeling t.z.v. bedreiging met brandstichting. Opvatting dat van bedreiging met brandstichting alleen dan sprake kan zijn als uit bewezenverklaring volgt dat bedreiging was gericht tegen óf natuurlijk persoon óf rechtspersoon, is te beperkt en daarom onjuist. Van zo’n bedreiging kan ook sprake zijn als bedreiging is gericht tegen een met voldoende mate van concretisering omschreven organisatie of instelling. Daarbij is van belang of bij die organisatie of instelling (waaronder ook daarbij betrokken natuurlijke personen) in redelijkheid vrees kon ontstaan dat verdachte tot brandstichting zou overgaan. Hof heeft vastgesteld dat verdachte 2 e-mails heeft verzonden naar gemeente, waarvan 1 e-mail gericht aan burgemeester. In die e-mail heeft verdachte geschreven dat hij tot dinsdag 13.00 uur zal afwachten, daarna met 2 busjes benzine naar museum zal gaan, daar naar binnen zal dringen en daarna alle kunst in brand zal steken. Politie heeft hoofdbeveiliger van museum hiervan op de hoogte gesteld. Deze bedreiging werd, zo houdt verklaring van hoofdbeveiliger in, door museum zeer serieus genomen en deed bij dat museum de vrees ontstaan dat verdachte daadwerkelijk naar museum zou komen om bedreiging uit te voeren. ‘s Hofs op deze vaststellingen gebaseerde oordeel dat verdachte het museum heeft bedreigd met brandstichting, getuigt niet van onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

Volgt verwerping. CAG: anders t.a.v. bedreiging met brandstichting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

STRAFKAMER

Nummer 22/04207

Datum 7 januari 2025

ARREST

op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 8 november 2022, nummer 22-000950-22, in de strafzaak

tegen

[verdachte] ,

geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,

hierna: de verdachte.

1 Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft M. Broere, advocaat in Roosendaal, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld.

De advocaat-generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend ten aanzien van de beslissingen over het feit onder parketnummer 10-310016-21 en de strafoplegging, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2 Beoordeling van het eerste cassatiemiddel

2.1

Het cassatiemiddel klaagt dat het hof de bewezenverklaring van het in de zaak met parketnummer 10-279609-21 onder 2 subsidiair tenlastegelegde feit (poging tot dwang), voor zover het gaat om het ‘door enige feitelijkheid wederrechtelijk dwingen’, ontoereikend heeft gemotiveerd.

2.2

Het cassatiemiddel leidt niet tot cassatie. De redenen daarvoor staan vermeld in de conclusie van de advocaat-generaal onder 5 tot en met 7 en 14 tot en met 17.

3 Beoordeling van het tweede cassatiemiddel

3.1

Het cassatiemiddel klaagt over de bewezenverklaring van bedreiging met brandstichting van het Dordrechts Museum. Het voert daartoe in de kern aan dat uit de vaststellingen van het hof niet kan volgen dat dit museum een (rechts)persoon is tegen wie een bedreiging als bedoeld in artikel 285 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) kan zijn gericht.

3.2.1

Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 10-310016-21 bewezenverklaard dat:

“hij in de periode van 12 november 2021 tot en met 15 november 2021 te Dordrecht het Dordrechts Museum heeft bedreigd met brandstichting, door via een e-mail dat Dordrechts Museum dreigend de woorden toe te voegen: “ik blijf as. dinsdag tot 13.00 uur rustig afwachten daarna loop ik met 2 busjes benzine naar het museum en dring mezelf naar binnen en daarna gaat alle kunst in de brand gestoken worden”.”

3.2.2

Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:

“4. Een proces-verbaal van aangifte d.d. 15 november 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2021353187-2. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 3 e.v.):

als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [aangever] :

Hij deed aangifte namens het slachtoffer Dordrechts Museum.

Ik ben hoofdbeveiliger bij het Dordrechts Museum te Dordrecht. Vanmiddag ben ik door de politie gebeld dat er een man, genaamd [verdachte] , morgen 16 november naar het museum komt en het museum helemaal in de brand gaat steken.

Ik hoorde dat deze [verdachte] om 13:00 uur met jerrycans benzine naar het museum komt en het dan aansteekt, als er geen gehoor gegeven wordt aan bepaalde eisen die hij stelt.

Wij, als museum, nemen dit zeer serieus, en zijn bang dat deze man daadwerkelijk naar het museum komt om deze bedreiging uit te voeren door middel van brandstichting.

5. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2021353187-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 5):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Op 15 november 2021, omstreeks 11:00 uur, bevond ik mij op de locatie Spuiboulevard 300 te Dordrecht , alwaar het stadskantoor is gevestigd.

Door [verdachte] waren twee e-mails verzonden naar de mailbox van de gemeente Dordrecht , waarvan er één gericht was aan de burgemeester. In deze mail stond onder andere dat hij het museum in Dordrecht in de fik zou steken en dat hij om 11:00 uur met de burgemeester zou komen praten over zijn problemen.

Omstreeks 11:00 uur die dag zag ik dat de mij ambtshalve bekende [verdachte] aan kwam lopen.

6. Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 november 2021 van de politie Eenheid Rotterdam met nr. PL1700-2021353187-8. Dit proces-verbaal houdt onder meer in – zakelijk weergegeven – (blz. 6 e.v.):

als relaas van de betreffende opsporingsambtenaar:

Ik, verbalisant, verklaar het volgende.

Op 16 november 2021 werd [verdachte] aangehouden ter zake van bedreiging. De dagen ervoor was er diverse malen politiebemoeienis geweest met [verdachte] , omdat hij had gedreigd het Dordts museum in de fik te steken.

Op 15 november 2021 worden er door de [verdachte] twee e-mails naar de mailbox van de gemeente Dordrecht verstuurd.

De tweede mail begint met: @ Wouter Kolff Burgemeester . In die mail zegt [verdachte] dat hij tot dinsdag 13.00 uur rustig zal afwachten en dat hij daarna met 2 busjes benzine naar het museum gaat, dat hij zichzelf naar binnen dringt en daarna alle kunst in brand steekt. Verder gaat hij in op zijn persoonlijke situatie dat hij alles onterecht vind en hij sluit af met de tekst: Het museum of een R.M. voor mij met acute spoed Wouter. Kies.

Groet, [verdachte]

Deze mail is als bijlage bij dit proces-verbaal gevoegd.

“(...)

@ Wouter Kolff Burgemeester ik blijf as. dinsdag tot 13.00 uur rustig afwachten daarna loop ik met 2 busjes benzine naar het museum en dring mezelf naar binnen en daarna gaat alle kunst in de brand gestoken worden. Daarvan ga ik geen wroeging voelen maar de rest van mijn leven me mee blijven vermaken. Dit alles vanwege 2 beschuldigingen van [slachtoffer 1] "in de fik steken" en "ontoerekeningsvatbaar" waar geen straf van justitie groot genoeg voor is dus ik doe dit zelf maar beantwoorden. Mijn huisarts maar ook bij [naam] weten van 8 jaar onterecht met hel zware diagnoses opgescheept zitten en het gezin waar ik uit kom is dit gestart in 2009 en 2010. Ik kan dit niet verwerken ben ik bang - ik was er net bovenop - en in de samenleving levend dit verwerken gaat me niet lukken en dan gaat het museum het alsnog bekopen. Toerisme in Dordrecht loopt dan hoe sterk terug? [slachtoffer 1] wist wat hij deed hij werkt voor [slachtoffer 3] en met dit soort aanvallen doet men sinds 2016 mij belagen. De voorzieningenrechter op 21/10 jl. deed daar nog een schep bovenop en ook voor die bijdrage is geen prijs hoog genoeg. Ik ga dit niet kunnen verwerken zonder wraak, genoegdoening; misbruik in jeugd + mij voor 8 jaar gek verklaard gekregen + alle misbruik daaromtrent uit het kamp [slachtoffer 3] had ik een plek kunnen geven de laatste 12 jaar. En nu begint dit weer van voor af aan. Het museum of een R.M. (de Hoge Raad begrijpt: rechterlijke machtiging) voor mij met acute spoed Wouter. Kies. Groet, [verdachte] ”.

7. De verklaring van de verdachte.

De verdachte heeft ter terechtzitting in eerste aanleg van 9 maart 2022 verklaard – zakelijk weergegeven –:

(...)

Het klopt dat ik een e-mail heb gestuurd aan de gemeente Dordrecht . Ik heb de burgemeester verzocht om een Rechterlijke Machtiging (RM). Ik heb gezegd: “Geef mij een RM of ik loop om 13:00 uur naar het museum”.”

3.2.3

Het hof heeft over de bewezenverklaring verder overwogen:

“De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak van de verdachte.

(...)

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 10-310016-21 is aangevoerd dat er geen sprake was van een serieuze bedreiging. Bekend was dat de verdachte opgepakt of opgenomen wilde worden. Het opzet van de verdachte was niet gericht op het opwekken van vrees.

Het hof overweegt als volgt.

(...)

Ten aanzien van de zaak met parketnummer 10-310016-21 is het hof van oordeel dat door de tekst in de e-mail aan de burgemeester, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden, bij het Dordts Museum in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat daar brandstichting zou plaatsvinden. Dat daarop niet direct is gehandeld, maakt dit niet anders. Gelet op de tekst van de e-mail was er een aanmerkelijke kans dat het Dordts Museum daarvan op de hoogte zou geraken. Het hof is van oordeel dat de verdachte met het sturen van de e-mail die aanmerkelijke kans heeft aanvaard.”

3.3

De tenlastelegging is toegesneden op artikel 285 lid 1 Sr. Deze bepaling – die voor zover hier van belang niet verschilt van de nu geldende bepaling – luidde ten tijde van het bewezenverklaarde feit:

“Bedreiging met openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen, met geweld tegen een internationaal beschermd persoon of diens beschermde goederen, met enig misdrijf waardoor gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen of gemeen gevaar voor de verlening van diensten ontstaat, met verkrachting, met feitelijke aanranding van de eerbaarheid, met enig misdrijf tegen het leven gericht, met gijzeling, met zware mishandeling of met brandstichting, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren of geldboete van de vierde categorie.”

3.4

Voor een veroordeling voor bedreiging met brandstichting is in een geval als dit vereist dat door de bedreiging, gelet op de aard daarvan en de omstandigheden waaronder deze heeft plaatsgevonden, bij de betrokkene in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat brand zou worden gesticht (vgl. HR 7 juni 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT3659).

3.5.1

Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat van bedreiging met brandstichting alleen dan sprake kan zijn als uit de bewezenverklaring volgt dat de bedreiging was gericht tegen óf een natuurlijk persoon óf een rechtspersoon. Die opvatting is te beperkt en daarom onjuist. Van zo’n bedreiging kan ook sprake zijn als de bedreiging is gericht tegen een met voldoende mate van concretisering omschreven organisatie of instelling. Daarbij is van belang of bij die organisatie of instelling – waaronder ook de daarbij betrokken natuurlijke personen – in redelijkheid de vrees kon ontstaan dat de verdachte tot brandstichting zou overgaan.

3.5.2

Het hof heeft onder meer het volgende vastgesteld. De verdachte heeft twee e-mails verzonden naar de gemeente Dordrecht , waarvan één e-mail gericht aan de burgemeester. In die e-mail heeft de verdachte geschreven dat hij tot dinsdag 13.00 uur zal afwachten, daarna met twee busjes benzine naar het museum zal gaan, daar naar binnen zal dringen en daarna alle kunst in brand zal steken. De politie heeft de hoofdbeveiliger van het Dordrechts Museum hiervan op de hoogte gesteld. Deze bedreiging werd, zo houdt de verklaring van de hoofdbeveiliger in, door het Dordrechts Museum zeer serieus genomen en deed bij dat museum de vrees ontstaan dat de verdachte daadwerkelijk naar het museum zou komen om de bedreiging uit te voeren. Het op deze vaststellingen gebaseerde oordeel van het hof dat de verdachte het Dordrechts Museum heeft bedreigd met brandstichting, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.

3.6

Het cassatiemiddel faalt.

4 Ambtshalve beoordeling van de uitspraak van het hof

5 Beslissing