Home

Hoge Raad, 10-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:32, 23/02624

Hoge Raad, 10-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:32, 23/02624

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
10 januari 2025
Datum publicatie
10 januari 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:32
Formele relaties
Zaaknummer
23/02624

Inhoudsindicatie

HR: 81.1 RO.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 23/02624

Datum 10 januari 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 11 mei 2023, nr. 22/003131, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/15 ) betreffende een ten aanzien van belanghebbende voor het jaar 2014 gegeven beschikking als bedoeld in artikel 9.6, lid 3, Wet IB 2001 (tekst 2014).

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door A. van Velsen, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.

2 Beoordeling van de klachten

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3 Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4 Beslissing