Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1142, 22/00313
Gerechtshof Amsterdam, 11-05-2023, ECLI:NL:GHAMS:2023:1142, 22/00313
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Amsterdam
- Datum uitspraak
- 11 mei 2023
- Datum publicatie
- 24 mei 2023
- Zaaknummer
- 22/00313
- Relevante informatie
- Art. 7:2 Awb, Art. 7:3 Awb, Art. 7:4 Awb
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is van opvatting dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, en dat de opgelegde aanslag ambtshalve verminderd moet worden. De inspecteur betwist beide stellingen.
Uitspraak
kenmerk 22/00313
11 mei 2023
uitspraak van de vijfde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] , wonende te [Z] , belanghebbende,
(gemachtigde: A. van Velsen)
tegen de uitspraak van 30 maart 2022 in de zaak met kenmerk HAA 21/15 van rechtbank Noord-Holland (hierna: de rechtbank) in het geding tussen
belanghebbende
en
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2014 met dagtekening
17 augustus 2016 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd, berekend naar een ambtshalve vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.000 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 298. Tevens is bij beschikking een verzuimboete van € 369 opgelegd en is € 34 aan heffingsrente in rekening gebracht.
Belanghebbende is hiertegen in bezwaar gekomen. Vervolgens heeft belanghebbende beroep en hoger beroep ingesteld.
De inspecteur heeft op 31 december 2019 van belanghebbende (inkomens)gegevens in de vorm van een herziene aangifte ontvangen aangaande de reeds opgelegde aanslag ib/pvv 2014. De inspecteur heeft dit aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag ib/pvv 2014 (hierna ook: eerste verzoek). Deze door belanghebbende aangevoerde gegevens leiden tot een belastbaar inkomen uit werk en woning (en tevens verzamelinkomen) van € 505 en een te betalen bedrag aan ib/pvv van nihil.
De inspecteur heeft op 22 januari 2020 van belanghebbende nogmaals (voor de tweede maal) (inkomens)gegevens in de vorm van een herziene aangifte ontvangen aangaande de reeds opgelegde aanslag ib/pvv 2014. De inspecteur heeft dit eveneens aangemerkt als een verzoek tot ambtshalve vermindering van de aanslag (hierna ook: tweede verzoek). Deze door belanghebbende aangevoerde gegevens leiden tot een verzamelinkomen van € 17.771.
De inspecteur heeft bij beschikking van 28 januari 2020 de aanslag ib/pvv verminderd overeenkomstig het eerste verzoek van belanghebbende van 31 december 2019 en daarmee naar een verzamelinkomen van € 505 en een te betalen bedrag aan ib/pvv van nihil. Deze beschikking bevat geen rechtsmiddelverwijzing.
Bij beschikking van 6 februari 2020 wijst de inspecteur het tweede verzoek van belanghebbende van 22 januari 2020 af, omdat dit buiten de vijfjaarstermijn van artikel 45aa Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting is ingediend. Deze beschikking bevat de rechtsmiddelverwijzing dat belanghebbende desgewenst in bezwaar kan komen.
Belanghebbende heeft op 18 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen de beschikking van 6 februari 2020 (inhoudende een afwijzing van het verzoek tot ambtshalve vermindering). De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar gedateerd 10 november 2020 het bezwaar afgewezen.
Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Het tegen de uitspraak van de rechtbank door belanghebbende ingestelde hoger beroep is bij het Hof ingekomen op 11 mei 2022 en aangevuld op 9 juni 2022. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
Het Hof heeft op 16 april 2023 een nader stuk van belanghebbende ontvangen. Op 17 april 2023 heeft het Hof een nader stuk van de inspecteur ontvangen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 april 2023. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat met deze uitspraak wordt meegezonden.
2 Feiten
De rechtbank heeft onder het kopje ‘Overwegingen’ de volgende feiten vastgesteld (in de uitspraak van de rechtbank wordt belanghebbende aangeduid als ‘eiser’ en de inspecteur als ‘verweerder’).
“ Feiten
1. Eiser heeft op 31 december 2019 een verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag ib/pvv 2014 ingediend.
2. Bij de beschikking van 28 januari 2020 is volledig aan dit verzoek tegemoet gekomen en is de aanslag dienovereenkomstig verminderd.
3. Vervolgens heeft verweerder bij beschikking van 6 februari 2020 het op 22 januari 2020 gedane (tweede) verzoek tot ambtshalve vermindering afgewezen omdat dit buiten de 5 jaars termijn is gedaan.
4. Eiser is in bezwaar gekomen tegen deze beschikking.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 10 november 2020 heeft verweerder het bezwaar afgewezen. Verweerder geeft aan dat de beschikking van 6 februari 2020 ten onrechte zou zijn gegeven omdat geen sprake zou zijn van een tweede (te laat) verzoek tot ambtshalve vermindering, maar van een aanvulling op het eerste (tijdige) verzoek tot ambtshalve vermindering. Nu de aanslag ib/pvv 2014 echter bij beschikking van 28 januari 2020 reeds is verminderd overeenkomstig het op 31 december 2019 gedane verzoek is het bezwaar terecht afgewezen.”
Nu de hiervoor vermelde feiten door partijen op zichzelf niet zijn bestreden zal ook het Hof daarvan uitgaan.
3 Geschil in hoger beroep
Belanghebbende is van opvatting dat hij ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase, en dat de opgelegde aanslag ambtshalve verminderd moet worden. De inspecteur betwist beide stellingen.