Home

Hoge Raad, 21-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:419, 24/03393

Hoge Raad, 21-03-2025, ECLI:NL:HR:2025:419, 24/03393

Gegevens

Instantie
Hoge Raad
Datum uitspraak
21 maart 2025
Datum publicatie
21 maart 2025
Annotator
ECLI
ECLI:NL:HR:2025:419
Formele relaties
Zaaknummer
24/03393

Inhoudsindicatie

Belasting van personenauto’s en motorrijwielen; procesrecht; art. 8:75, lid 1, Awb in samenhang met 7:15, lid 2, Awb; Besluit proceskosten bestuursrecht; kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase; differentiatie in vergoeding tussen belasting- en premiezaken en overige zaken; waarde per punt; HR 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

BELASTINGKAMER

Nummer 24/03393

Datum 21 maart 2025

ARREST

in de zaak van

[X] (hierna: belanghebbende)

tegen

de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN

op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 7 augustus 2024, nr. BK-23/7091, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Den Haag (nr. SGR 22/3598), betreffende een op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb toegekende vergoeding van kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1 Geding in cassatie

Belanghebbende, vertegenwoordigd door S.M. Bothof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.

De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.

2 Uitgangspunten in cassatie

2.1

Aan belanghebbende is op 2 juni 2021 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto's en motorrijwielen opgelegd. Bij gelijktijdig gegeven beschikking is tevens belastingrente in rekening gebracht. Een beroepsmatig optredende rechtsbijstandverlener heeft namens belanghebbende bezwaar gemaakt tegen die naheffingsaanslag en die beschikking. Bij uitspraak op bezwaar van 17 mei 2022 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente verminderd.

2.2

Bij het doen van de uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur belanghebbende op de voet van artikel 7:15, lid 2, Awb een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar. Die vergoeding heeft hij op grond van artikel 1, aanhef en letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in samenhang gelezen met punten 1 en 2 van onderdeel A5 en punt 1 van onderdeel B2 van de bij dat besluit behorende bijlage (hierna: de Bijlage; tekst 2022) vastgesteld op € 538, uitgaande van 2 punten (bezwaarschrift en hoorzitting), wegingsfactor 1, en een waarde per punt van € 269.

2.3

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld, omdat volgens haar de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente moeten worden vernietigd dan wel verder moeten worden verminderd. Belanghebbende heeft in beroep geen klachten aangevoerd tegen de hiervoor in 2.2 bedoelde vergoeding van kosten van rechtsbijstand. De Rechtbank heeft bij uitspraak van 26 juni 2023 het beroep ongegrond verklaard.

2.4

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Zij heeft in hoger beroep uitsluitend grieven aangevoerd over de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente.

Het Hof heeft het hoger beroep bij uitspraak van 7 augustus 2024 gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verder verminderd. Om die reden heeft het Hof belanghebbende op de voet van artikel 8:75, lid 1, Awb een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand die verband hielden met de behandeling van het beroep en het hoger beroep.

In rechtsoverweging 6.2 van zijn uitspraak heeft het Hof overwogen dat de Inspecteur aan belanghebbende voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar al een vergoeding heeft toegekend en dat het die beslissing in stand laat.

3 Beoordeling van de klacht

3.1

Het cassatieberoep is ingesteld onder aanvoering van één klacht, te weten dat de vergoeding voor de kosten in verband met de behandeling van het bezwaar tot een te laag bedrag is vastgesteld. Volgens de klacht moet die vergoeding, gelet op het arrest van de Hoge Raad van 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060, worden vastgesteld met inachtneming van de in punt 2 van onderdeel B2 van de Bijlage (tekst 2024) vermelde waarde per punt van € 624.

3.2

De juistheid van een beslissing van de inspecteur op een verzoek als bedoeld in artikel 7:15, lid 2, Awb om een vergoeding van kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, kan met het instellen van beroep tegen die uitspraak op bezwaar bij de belastingrechter aan de orde worden gesteld, ook als dat beroep uitsluitend die beslissing betreft.

3.3

In dit geval heeft de Inspecteur belanghebbende bij uitspraak op bezwaar een vergoeding toegekend voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar. Uit de stukken van het geding blijkt niet dat belanghebbende voor de Rechtbank over deze beslissing van de Inspecteur heeft geklaagd. Het geschil voor de Rechtbank en het Hof betrof uitsluitend de naheffingsaanslag en de beschikking inzake belastingrente, en niet de bij de uitspraak op bezwaar gegeven beslissing om kosten in verband met de behandeling van het bezwaar aan belanghebbende te vergoeden.
Onder deze omstandigheden was het Hof niet gehouden om bij toepassing van artikel 8:75, lid 1, Awb ambtshalve te onderzoeken of de Inspecteur bij het vaststellen van de vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand in verband met de behandeling van het bezwaar de juiste waarde per punt heeft gehanteerd. Het Hof heeft zonder nadere overweging de hiervoor in 2.2 weergegeven beslissing van de Inspecteur in stand mogen laten. Daarop stuit de klacht af.

4 Proceskosten

5 Beslissing