Gerechtshof Den Haag, 07-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1661, BK-23/709
Gerechtshof Den Haag, 07-08-2024, ECLI:NL:GHDHA:2024:1661, BK-23/709
Gegevens
- Instantie
- Gerechtshof Den Haag
- Datum uitspraak
- 7 augustus 2024
- Datum publicatie
- 28 oktober 2024
- Annotator
- Formele relaties
- Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2023:11431, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- BK-23/709
- Relevante informatie
- Art. 9 BPM, Art. 10 BPM, Art. 20 AWR
Inhoudsindicatie
Naheffingsaanslag bpm. Art. 9 Wet Bpm. Art. 10, leden 1, 2 en 8, Wet Bpm. Art. 20, lid 3, AWR. Termijn voor het opleggen van een naheffingsaanslag is niet verstreken. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de Inspecteur toezeggingen of uitlatingen heeft gedaan of gedragingen heeft verricht waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden mocht afleiden dat de Inspecteur geen naheffingsaanslag zou opleggen. Taxatiemethode. Belanghebbende mag switchen naar de koerslijstmethode en de handelsinkoopwaarde van de auto vaststellen aan de hand van de koerslijst Eurotaxglass’s met toepassing van de correctiefactoren ‘markt- en dealersituatie’.
Uitspraak
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-23/709
in het geding tussen:
(gemachtigde: S.M. Bothof)
en
(vertegenwoordiger: […] )
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (de Rechtbank) van 26 juni 2023, nummer SGR 22/3598.
Procesverloop
Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.058 (de naheffingsaanslag). Bij gelijktijdig gegeven beschikking is € 283 aan belastingrente in rekening gebracht (de beschikking belastingrente).
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.885 en de beschikking belastingrente evenredig verminderd. Voorts heeft de Inspecteur een kostenvergoeding van € 538 toegekend.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak op bezwaar beroep ingesteld bij de Rechtbank. Ter zake van het beroep is van belanghebbende een griffierecht geheven van € 184. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij het Hof. Ter zake van het hoger beroep is van belanghebbende een griffierecht van € 274 geheven. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 26 juni 2024. De gemachtigde van belanghebbende heeft aan de zitting deelgenomen via MS Teams, waarbij sprake is van een rechtstreekse beeld- en geluidverbinding met het Hof. De Inspecteur is fysiek verschenen. Van het verhandelde ter zitting is een procesverbaal opgemaakt.
Feiten
Belanghebbende heeft op aangifte een bedrag van € 598 aan bpm voldaan ter zake van de registratie van een gebruikte Volkswagen Passat 2.0 TDI Highline (de auto). De datum van eerste toelating van de auto is 10 januari 2018.
In de aangifte is de te betalen belasting berekend op basis van een taxatierapport van [naam taxateur] B.V. Daarin is de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 50.937 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.938. Hierop heeft de taxateur een bedrag van € 23.678 in mindering gebracht in verband met schade aan de auto, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto is bepaald op € 2.260.
De Inspecteur heeft een bedrag van € 6.058 aan bpm nageheven. Daarbij heeft de Inspecteur de historische nieuwprijs van de auto vastgesteld op € 50.937 en de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat op € 25.938. De Inspecteur heeft geen schade in aanmerking genomen, waardoor de handelsinkoopwaarde van de auto eveneens is bepaald op € 25.938.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag verminderd naar € 5.885 en de beschikking belastingrente dienovereenkomstig verminderd door aan te sluiten bij een historische nieuwprijs van € 64.404 en een handelsinkoopwaarde van € 31.940.
Oordeel van de Rechtbank
3. De Rechtbank heeft als volgt geoordeeld, waarbij belanghebbende is aangeduid als eiseres en de Inspecteur als verweerder:
“(…)
Inkoopwaarde in beschadigde staat
6. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat een bedrag van € 23.687 als meer dan normale gebruiksschade op de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van de auto in mindering moet worden gebracht. De bewijslast ten aanzien van dit door eiseres gestelde bedrag aan schade rust op eiseres.[1] Eiseres heeft op 27 oktober 2018 de auto in Duitsland gekocht. Uit de door eiseres overgelegde inkoopfactuur volgt dat de auto ten tijde van de aankoop schade had. Op de factuur wordt vermeld: “Fahrzeug mit Frontschaden. Airbags offen. Nicht fahrbereit”. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto ten tijde van de aankoop essentiële gebreken vertoonde. De taxateur van eiseres heeft de auto op 1 november 2018 getaxeerd en heeft genoemd schadebedrag vastgesteld. Op de foto’s in het taxatierapport is onder andere zichtbaar dat de airbags geactiveerd zijn. Op de door verweerder overgelegde foto’s ten tijde van de keuring bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) op 15 november 2018 zijn deze essentiële gebreken niet zichtbaar. Ook uit het rapport van Domeinen Roerende Zaken (DRZ) van 13 december 2018 volgt dat de essentiële gebreken hersteld zijn en er geen schade anders dan normale gebruiksschade op de auto aanwezig is. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen heeft eiseres niet aannemelijk gemaakt, laat staan aangetoond, dat de door haar bepleite schade op de aangifte datum, 26 november 2018, nog aanwezig was. Overigens merkt de rechtbank op dat een taxatierapport, waarin rekening wordt gehouden met schade als gevolg van essentiële gebreken niet kan dienen voor de waardebepaling ten behoeve van de aangifte Bpm, omdat essentiële gebreken met zich brengen dat de auto niet in het kentekenregister kan worden geregistreerd. Verweerder heeft dan ook terecht geen schadebedrag in aanmerking genomen.
7. Voor gebruikte personenauto’s geldt dat het volgens artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm bij die auto behorende bedrag aan belasting, bedoeld in artikel 9, leden 1 en 2, van de Wet Bpm wordt berekend met inachtneming van een vermindering. De vermindering als bedoeld in artikel 10, lid 1, van de Wet Bpm (de procentuele afschrijving), heeft tot doel om bij de heffing van Bpm ter zake van gebruikte personenauto’s rekening te houden met de (bij benadering) reële waardedaling van de auto. De wetgever heeft voorzien in drie methoden waaruit – met inachtneming van bepaalde voorwaarden – kan worden gekozen om die reële waardedaling aannemelijk te maken. Eén methode is het vaststellen van de handelsinkoopwaarde op basis van een in de handel algemeen toegepaste koerslijst voor de inkoop van gebruikte motorvoertuigen door wederverkopers in Nederland. Van gebruikte auto’s, met een merk en een type dat door de fabrikant op de Nederlandse markt in de handel is gebracht, kan op basis van de koerslijst de handelsinkoopwaarde worden vastgesteld. Door deze waarde af te zetten tegen de historische nieuwprijs van de gebruikte auto (dit is de prijs die in Nederland ten tijde van de eerste toelating op de weg van de auto zou moeten zijn betaald door de consument voor de auto in nieuwstaat), wordt de procentuele afschrijving berekend.
8. Tussen partijen is in geschil of voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de in de koerslijst gevonden handelsinkoopwaarde moet worden afgezet tegen de historische nieuwprijs van de auto of tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto.
9. De historische nieuwprijs van een auto wordt bepaald door de ten tijde van de eerste toelating op de weg geldende netto catalogusprijs (van de auto met de daarop aangebrachte accessoires), te vermeerderen met de verschuldigde BTW en met de ten tijde van de eerste toelating verschuldigde Bpm. Omdat de auto niet in Nederland in de handel is gebracht staat niet vast wat de (Nederlandse) netto catalogusprijs van de auto is geweest. Partijen zijn uitgegaan van de netto catalogusprijs van de referentieauto. Eiseres stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving de historische nieuwprijs moet worden bepaald op de netto catalogusprijs van de referentieauto, vermeerderd met de BTW en de Bpm, vastgesteld op basis van de CO2-uitstoot van de auto. Verweerder stelt dat voor de vaststelling van de procentuele afschrijving moet worden aangesloten bij de historische nieuwprijs van de referentieauto, dus met inachtneming van de voor de referentieauto verschuldigde Bpm.
10. De door partijen gekozen methode voor vaststelling van de reële waardedaling van de auto, brengt mee dat de daadwerkelijke handelsinkoopwaarde van de auto niet komt vast te staan. Ook de netto catalogusprijs van de auto is niet vastgesteld.
Voor de handelsinkoopwaarde en de netto catalogusprijs wordt gekeken naar de referentieauto. Het op deze wijze vergelijkenderwijs vaststellen van het afschrijvingspercentage geeft alleen een juiste uitkomst indien de handelsinkoopwaarde van de referentieauto wordt afgezet tegen de historische nieuwprijs van de referentieauto. De rechtbank wijst erop dat eiseres niet gebonden is aan de koerslijst. Het staat eiseres vrij om, nu de auto niet op een koerslijst voorkomt, indien zij meent dat het afschrijvingspercentage niet juist is, met een individueel taxatierapport haar standpunt te onderbouwen.
11. Het gelijk wat betreft de historische nieuwprijs is dan ook aan verweerder.
Ex-rental
12. Eiseres heeft zich op het standpunt gesteld dat de handelsinkoopwaarde van de auto verminderd dient te worden vanwege het huurverleden van de auto. Ter zitting heeft eiseres erkend dat verweerder reeds rekening heeft gehouden met het ex-rental verleden van de auto en heeft zij dit standpunt ingetrokken.
13. De bewijslast met betrekking tot de door eiseres gestelde waardevermindering vanwege het schadeverleden van de auto rust op eiseres. Eiseres heeft naar voren gebracht dat op grond van de NIVRE-richtlijn een bedrag van € 1.693 aan ex-schade in aanmerking genomen moet worden. Onduidelijk is op welke onderliggende gegevens de zeer ruwe forfaits zijn gebaseerd. Indien sprake is van een waardedaling van de auto ten gevolge van een voormalige schade aan de auto is het aan eiseres om te onderbouwen en aan te tonen dat ook na herstel van de schade een blijvende waardevermindering van de auto heeft plaatsgevonden. Eiseres heeft niet aan deze bewijslast voldaan door het enkel verwijzen naar een richtlijn.
Tijdigheid naheffingsaanslag
14. Eiseres heeft er ter zitting op gewezen dat verweerder met dagtekening 10 december 2021, ruim 3 jaar na haar aangifte Bpm, onderhavige naheffingsaanslag heeft opgelegd. Ingevolge artikel 20 van de Algemene wet rijksbelastingen vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een naheffingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. Met betrekking tot het ter zitting ingenomen standpunt dat eiseres erop mocht vertrouwen dat haar aangifte juist was en geen naheffingsaanslag meer zou worden opgelegd, overweegt de rechtbank dat verweerder binnen de wettelijke termijn de naheffingsaanslag heeft opgelegd. Het doen van aangifte Bpm betekent niet dat eiseres daaraan het vertrouwen kan ontlenen dat geen naheffingsaanslag Bpm binnen de wettelijke termijn kan worden opgelegd. Van schending van het vertrouwensbeginsel is dan ook geen sprake.
Conclusie
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen dient het beroep ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
(…)
[1] Hoge Raad 17 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:63.”