Hoge Raad, 10-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:49, 23/02626
Hoge Raad, 10-01-2025, ECLI:NL:HR:2025:49, 23/02626
Gegevens
- Instantie
- Hoge Raad
- Datum uitspraak
- 10 januari 2025
- Datum publicatie
- 10 januari 2025
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:HR:2025:49
- Formele relaties
- In cassatie op : ECLI:NL:GHAMS:2023:1425
- Zaaknummer
- 23/02626
Inhoudsindicatie
HR: 81.1 RO.
Uitspraak
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer 23/02626
Datum 10 januari 2025
ARREST
in de zaak van
[X] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 23 mei 2023, nr. 22/024381, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. HAA 21/5472) betreffende een aan belanghebbende over de periode 27 augustus 2018 tot en met 13 mei 2021 opgelegde naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en de daarbij gegeven boetebeschikking.
1 Geding in cassatie
Belanghebbende, vertegenwoordigd door M.A. van Hoof, heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris, vertegenwoordigd door [P], heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
2 Beoordeling van de klachten
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3 Proceskosten
De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.